Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 03-04-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3223

Datum publicatie11-04-2018
Zaaknummer200.219.379/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Verbleken behoefte bij partneralimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van het hof is de lotsverbondenheid tussen partijen niet afgenomen. Er is geen sprake van verbleking van de behoefte. Het enkele feit dat het huwelijk van partijen reeds 9 jaar is ontbonden, is daartoe onvoldoende, mede gelet op de duur van het huwelijk van partijen (ruim 35 jaar) en de traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk. Dat de vrouw (inmiddels 69 jaar) haar uitgaven al jaren heeft aangepast aan de hoogte van de door de man betaalde partneralimentatie, werkt evenmin behoefteverlagend.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.219.379/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/152100 / FA RK 16-1721)

beschikking van 3 april 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. T.E. Heslinga te Leeuwarden,

en

[verweerster] ,

wonende te [B] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 10 juli 2017;

- het verweerschrift;

- een journaalbericht van mr. Heslinga van 7 september 2017 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 21 februari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De vaststaande feiten

3.1

Partijen zijn [in] 1973 met elkaar gehuwd. Het huwelijk is [in] 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 21 januari 2009 in de registers van de burgerlijke stand.

3.2

Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 30 november 2011 is - voor zover hier van belang - bepaald dat de man met ingang van 12 april 2011 € 967,- per maand aan partneralimentatie dient te voldoen.

4De omvang van het geschil

4.1

In geschil is de hoogte van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 30 november 2011 gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 1 december 2016 € 184,- bruto per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en met ingang van 1 januari 2017 een bedrag van € 188,- bruto per maand.

4.2

De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum van het inleidend verzoekschrift -

1 december 2016 - op nihil wordt gesteld, althans een bedrag in goede justitie te bepalen.

4.3

De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen onder afwijzing van de grieven van de man.

4.4

Niet in geschil is dat zich na de beschikking van 30 november 2011 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, namelijk een daling van het inkomen van de man, die een herbeoordeling van de partneralimentatie rechtvaardigt.

4.5

Evenmin is in geschil dat als ingangsdatum van de eventueel te wijzigen partneralimentatie 1 december 2016 dient te worden gehanteerd.

4.6

Tevens is de draagkracht van de man niet in geschil.

5De motivering van de beslissing

De behoefte

5.1

Bij beschikking van 30 november 2011 is de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw via de zogeheten hofnorm gesteld op € 1.677,- netto per maand. De man stelt niet dat die huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw onjuist is. Derhalve houdt het hof het ervoor dat de behoefte van de vrouw ten tijde van de ontbinding van het huwelijk € 1.677,- netto per maand bedroeg.

5.2

Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat de lotsverbondenheid tussen partijen is afgenomen en dat sprake is van verbleking van de behoefte onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het enkele feit dat het huwelijk van partijen reeds negen jaar is ontbonden, is daartoe onvoldoende, mede gelet op de duur van het huwelijk van partijen (ruim 35 jaar) en de traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk. Dat de vrouw haar uitgaven al jaren heeft aangepast aan de hoogte van de door de man betaalde partneralimentatie, werkt evenmin behoefteverlagend. Mede in het licht van het langdurige, traditionele huwelijk en de leeftijd van de vrouw - zij is nu 69 jaar en ten tijde van de echtscheiding was zij 60 jaar - ziet het hof ook geen aanleiding om te oordelen dat de vrouw niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan.

5.3

De man heeft aangevoerd dat de rechtbank de behoefte ten onrechte heeft geïndexeerd. Ter zitting heeft de man nader toegelicht dat deze stelling dient te worden bezien in het licht van zijn standpunt dat de behoefte van de vrouw is verbleekt. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gaat het hof voorbij aan die stelling van de man en behoeft deze geen verdere bespreking meer.

5.4

Gelet op het voorgaande gaat het hof evenals de rechtbank uit van een per 1 januari 2016 geïndexeerde behoefte van de vrouw van € 1.780,- netto per maand.

De behoeftigheid

5.5

Partijen hebben ter zitting afgesproken dat geen rekening zal worden gehouden met het lijfrentekapitaal voor de oudedagslijfrente. Derhalve zal het hof dit buiten beschouwing laten.

5.6

Voor zover de man heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een hoger inkomen van de vrouw dan € 1.637,- netto per maand, is het hof van oordeel dat de man zijn stelling in het licht van de door de vrouw verstrekte gegevens onvoldoende heeft onderbouwd. Weliswaar heeft de man aangevoerd dat het netto inkomen van de vrouw in totaal € 1.668,35 per maand (€ 1.091,07 AOW, € 54,71 vakantiegeld en € 522,57 ABP-pensioen) bedraagt, maar hij is bij de bepaling van de hoogte van het netto inkomen van de vrouw enkel uitgegaan van netto uitkeringsbedragen. Hij heeft daarbij geen rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de ouderenkorting en de bijdrage Zvw die de vrouw verschuldigd is, hetgeen het netto inkomen in deze per saldo met een substantieel bedrag drukt en tot een lager bedrag dan € 1.637,- netto per maand leidt. Derhalve gaat het hof voorbij aan de stelling van de man. Het hof zal dan ook evenals de rechtbank uitgaan van een netto inkomen van de vrouw van € 1.637,- per maand.

5.7

Aldus gaat het hof evenals de rechtbank uit van een resterende behoefte van de vrouw in 2016 van (€ 1.780,- - € 1.637,- is) € 143,- netto per maand, ofwel € 184,- bruto per maand.

Jusvergelijking

5.8

Evenals de rechtbank heeft het hof een jusvergelijking gemaakt om te berekenen of de vrouw bij toekenning van partneralimentatie meer vrij te besteden ruimte overhoudt dan de man. Daarbij heeft het hof de gegevens van de man overgenomen uit de onbestreden draagkrachtberekening van de rechtbank. Voor wat betreft de draagkrachtberekening van de vrouw is het hof uitgegaan van de niet betwiste posten van de draagkrachtberekening die de rechtbank heeft opgesteld. Nu partijen het er ter zitting over eens zijn geworden dat rekening dient te worden gehouden met een zorgtoeslag van € 57,- per maand, is het hof van dit bedrag uitgegaan. Een gewaarmerkte kopie van de jusvergelijking is aan deze beschikking gehecht.

5.9

In de omstandigheid dat de AOW-uitkering van de vrouw per 1 juli 2017 met een bedrag van € 7,- netto per maand is verhoogd zoals de man stelt, ziet het hof - mede om proceseconomische redenen - geen aanleiding om per die datum opnieuw een jusvergelijking te maken.

5.10

Uit de berekening volgt dat de vrouw bij een partneralimentatie van € 520,- bruto per maand niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man. De hoogte van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw wordt in dit geval begrensd door de (resterende) behoefte, ofwel € 184,- bruto per maand. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking dient te bekrachtigen.

De (eventuele) terugbetalingsverplichting

5.11

Nu het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen, zal er door deze beschikking geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw ontstaan.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 april 2017;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, M.P. den Hollander en A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 3 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733