Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 03-10-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8575

Datum publicatie29-03-2018
Zaaknummer200.208.476
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenAlimentatie; Uithuisplaatsing en behoefte kind; Terugbetaling alimentatie bij wijziging
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De 2 kinderen van partijen zijn over een periode van 7 maanden uit huis geplaatst. De man heeft gedurende de eerste maand de kinderalimentatie nog betaald aan de vrouw. Hij verzoekt nihilstelling van de ka over deze periode, met een verplichting voor de vrouw tot terugbetaling. Het hof bepaalt de behoefte van de kinderen tijdens de uit huisplaatsing op nihil. Er volgt geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw, gezien haar benarde financiële positie.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.208.476

(zaaknummer rechtbank Gelderland 301447)

beschikking van 3 oktober 2017

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,

advocaat: mr. S.M. van de Weijer te Amsterdam,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. E.M. van Zuuk te Zwolle.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het beroepschrift, ingekomen op 1 februari 2017 met vier producties;

  • het verweerschrift.

2.2.

De hierna te noemen minderjarige [kind 1] heeft bij brief van 10 mei 2017 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De vaststaande feiten

3.1.

Uit de relatie van de man en de vrouw zijn geboren:

  • [kind 1] (hierna: [kind 1] ), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , en

  • [kind 2] (hierna: [kind 2] ), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,

over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.

3.2

Partijen zijn na het verbreken van hun relatie overeengekomen dat de man met € 250,- per maand zou bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en dat de man waar nodig extra kosten voor zijn rekening zou nemen.

3.3

Bij beschikking van 13 februari 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, voor zover hier van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van

1 december 2014 € 901,01 per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide kinderen zal voldoen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Deze bijdrage bedraagt sinds 1 januari 2016 volgens de wettelijke indexering € 939,35 per maand.

3.4

De kinderen hadden na het uiteengaan van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De kinderen zijn - na bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 21 januari 2014 onder toezicht te zijn gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd - van 6 januari 2016 tot 3 augustus 2016 uit huis geplaatst geweest ingevolge een door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 januari 2016. Sinds 3 augustus 2016 wonen de kinderen weer bij de vrouw.

4De omvang van het geschil

4.1.

In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) over de periode dat de kinderen uit huis geplaatst waren. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, bij beschikking van 17 november 2016 de beschikking van de rechtbank van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 februari 2015 gewijzigd en die bijdrage over de periode van 26 april 2016 tot 3 augustus 2016 vastgesteld op nihil en voorts vastgesteld dat de onderhoudsverplichting van de man zoals vastgesteld bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 februari 2015 is herleefd met ingang van 3 augustus 2016.

4.2.

De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de ingangsdatum en de behoefte van de kinderen. De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking in zoverre te wijzigen dat zijn bijdrage in de kosten van de kinderen van 6 januari 2016 tot 3 augustus 2016 op nihil wordt gesteld.

4.3.

De vrouw heeft verweer gevoerd en het hof verzocht, bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

In geschil is uitsluitend de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen over de periode van 6 januari 2016 tot

3 augustus 2016. Nu de vrouw niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken dat de behoefte van de kinderen in de hiervoor genoemde periode nihil is geweest, ook in het geval dat zij zou zijn gehouden het ontvangen kindgebonden budget terug te betalen, heeft de man tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof zijn tweede grief ingetrokken. Hiermee resteert ter beoordeling grief 1 van de man, die ziet op de ingangsdatum van zijn gewijzigde alimentatieverplichting.

5.2

Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.

De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de rechter in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot de hiervoor bedoelde ingrijpende gevolgen. Deze behoedzaamheid brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met diens behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven, en dat de rechter, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap zal moeten geven in de motivering.

In het vorenstaande ligt besloten dat de rechter die een onderhoudsverplichting verlaagt met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum, steeds aan de hand van hetgeen tijdens de procedure is gebleken, zal moeten beoordelen in hoeverre een daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting in redelijkheid kan worden aanvaard. Hij is derhalve bij die beoordeling niet afhankelijk van een door de onderhoudsgerechtigde gevoerd, op die terugbetaling betrekking hebbend verweer.

Aan de hand van voormelde maatstaven moet beoordeeld worden of en in hoeverre van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij het te veel ontvangene aan de man terugbetaalt. Daarbij is onder meer relevant in hoeverre de vrouw de aan alimentatie ontvangen bedragen heeft verbruikt, dat zij aan die alimentatie over die periode, naar het hof heeft vastgesteld, van 6 januari 2016 tot 3 augustus 2016 geen behoefte had, alsmede het belang van de man bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde alimentatie.

5.3

Niet (meer) in geschil tussen partijen is dat de behoefte van de kinderen van 6 januari 2016 tot 3 augustus 2016 nihil is geweest. De man heeft echter de kinderalimentatie over de gehele maand januari aan de vrouw voldaan, zodat met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 5.2 overwogene moet worden beoordeeld of op de vrouw de verplichting rust om het te veel ontvangene terug te betalen. Het hof oordeelt dat dit, gelet op de benarde financiële positie van de vrouw, die al langere tijd met schulden kampt en met de hulp van een budgetcoach probeert haar financiën op orde te krijgen enerzijds en de draagkracht van de man anderzijds, in redelijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. De omstandigheid dat de man het bedrag dat ziet op de periode tussen 6 januari 2016 en 1 februari 2016 al feitelijk heeft verrekend met de door hem verschuldigde bijdrage over januari 2017, zodat er feitelijk niets terugbetaald hoeft te worden, maakt dat niet anders, nu hem dit in de hiervoor vermelde omstandigheden niet vrij stond. Door deze verrekening heeft de vrouw immers in januari 2017 minder geld ontvangen dan zij voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, gelet op hun toen bestaande behoefte, nodig heeft gehad. De door de man toegepaste verrekening is daarmee in strijd met het belang van de kinderen.

5.4

Het (algemene) bewijsaanbod van de vrouw passeert het hof als enerzijds onvoldoende concreet en anderzijds niet ter zake doende. De vrouw heeft immers onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel zou kunnen leiden dan reeds volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen.

5.5

Het hof zal beslissen als volgt.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 november 2016, voor zover het de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatieverplichting van de man betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:

stelt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van 6 januari 2016 tot 3 augustus 2016 vast op nihil;

bepaalt dat hetgeen de man over die periode teveel aan de vrouw heeft betaald uit hoofde van kinderalimentatie door haar niet behoeft te worden terugbetaald en ook niet met toekomstige termijnen aan kinderalimentatie mag worden verrekend;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, voorzitter, A. Smeeïng-van Hees en C.J. Laurentius-Kooter, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 3 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733