Gerechtshof Den Haag 10-01-2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:571

Datum publicatie28-03-2018
Zaaknummer200.226.064/02
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familieprocesrecht; Executiegeschil / verz. schorsing uitv. bij voorr.
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad kinder- en partneralimentatie in beschikking 2015 en beschikking 2017 in wijziging op beschikking 2015. Schorsing kan ogv art. 360 lid 2 Rv alleen worden verzocht van de bestreden beschikking. Verzoek tav beschikking 2015 vat hof op als verzoek ogv art. 223 Rv om de bedragen op nihil te stellen. Volgt belangenafweging, die tav kinderalimentatie in het voordeel uitvalt van de man.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

Zaaknummer: 200.226.064/02

Rekestnummer rechtbank: FA RK 17-4274

Zaaknummer rechtbank: C/10/527542

beschikking van de meervoudige kamer van 10 januari 2018 ( bij vervroeging )

Inzake het incidentele verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad

van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. J.G. Schnoor te Rotterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. W.M. Smeets te Hellevoetsluis.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van 7 september 2017 van de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak (zaaknummer 200.226.064/01) en met betrekking tot het thans voorliggende verzoek tot schorsing (zaaknummer 200.226.064/02)

De man is op 24 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van genoemde beschikking van 7 september 2017 van de rechtbank Rotterdam. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder het zaaknummer 200.226.064/01. Bij dat beroep heeft de man tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking en van de beschikking van 15 juli 2015 van de rechtbank Noord-Holland met betrekking tot zijn alimentatieverplichtingen gedaan. Dit laatste vat het hof op als een verzoek op de voet van artikel 223 Rv om de bij laatstgenoemde beschikking bepaalde bijdragen op nihil te stellen gedurende de duur van het hoger beroep in de hoofdzaak. Genoemde verzoeken zijn bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.226.064/02. De uitspraak van 7 september 2017 van de rechtbank Rotterdam wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

De vrouw heeft op 14 november 2017 een verweerschrift in het incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 2 november 2017 een V-formulier van 1 november 2017 met bijlagen;

- op 9 november 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;

- op 8 december 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;

- op 22 december een V-formulier van 1 november met bijlagen en een V-formulier van 9 november met bijlage;

van de zijde van de vrouw:

- op 11 december 2017 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief met bijlagen.

De zaak is op 22 december 2017 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).

3.3

Bij beschikking van 15 juli 2015 van de rechtbank Noord-Holland is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Op 20 augustus 2015 is deze beschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.4

Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant van 9 april 2015 overeengekomen dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: de partneralimentatie) zal voldoen van € 734,- bruto per maand, welke bijdrage thans, na indexering, € 759,15 per maand bedraagt. In het ouderschapsplan van 9 april 2015 zijn partijen overeengekomen dat de behoefte van de minderjarige € 343,- per maand bedraagt en dat de man met een bedrag van € 215,- per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: de kinderalimentatie). Thans, na indexering, bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie € 222,37 per maand. Het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan zijn opgenomen in genoemde beschikking van 15 juli 2015 van de rechtbank Noord-Holland.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de beschikking van 7 september 2017 van de rechtbank Rotterdam heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het ouderschapsplan van 9 april 2015 in die zin gewijzigd, dat de daarin tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie met ingang van 6 juli 2017 wordt bepaald op € 525,04 per maand, onder gelijktijdige wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2015 op dat punt. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.2

De man is het niet eens met deze beslissing.

4.3

De man verzoekt het hof de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking voor wat betreft de alimentatieverplichtingen te schorsen totdat door het hof in hoger beroep een beslissing zal zijn genomen op het namens appellant ingediende verzoek tot wijziging van die onderhoudsverplichtingen.

4.4

De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen omdat zijn stellingen niet, althans onvoldoende, zijn bewezen en/of zijn verzoek ongegrond te verklaren dan wel toewijzing van zijn verzoek te weigeren nu dit in strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht, met veroordeling van de man in de kosten van dit geding.

5De motivering van de beslissing

5.1 .

Het hof stelt voorop dat schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad alleen kan worden verzocht van de bestreden beschikking. Het hof vat het voorliggende verzoek voor wat betreft de beschikking van 15 juli 2015 van de rechtbank Noord-Holland op als een verzoek op de voet van artikel 223 Rv om de bij die beschikking door de rechtbank bepaalde bijdragen op nihil te stellen voor de duur van het hoger beroep tegen de bestreden beschikking.

5.2

De man stelt dat de omstandigheden dusdanig zijn gewijzigd, dat onverkorte nakoming van de beide beschikkingen tot een financiële noodtoestand zal leiden. In 2015 had de man een bruto jaarinkomen van ruim € 66.000,-. Zijn inkomen is in 2016 verminderd tot € 44.850,-. Dit verlies aan inkomen kan de man niet worden verweten. Uit het convenant en de overgelegde jaarstukken blijkt dat de inkomsten van [BV] marginaal waren. Ter zitting in hoger beroep voegt de man hieraan toe dat hij zijn werkzaamheden vanuit [BV] voor [BV 2] heeft moeten beëindigen vanwege het vereiste in het kader van de zogenaamde NIWO vergunning dat de werkzaamheden minimaal dertig uur per week moeten betreffen. De man stelt verder dat het veranderen van functie bij [BV 3] niet een wezenlijke verandering van zijn inkomen tot gevolg heeft gehad. De vrouw is echter niet bereid de beslissing van het hof af te wachten en heeft het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (hierna: LBIO) opdracht gegeven over te gaan tot incasso van de kinder- en partneralimentatie. Thans wordt beslag gelegd op het inkomen van de man en wordt aan hem momenteel maandelijks in het kader van de beslagvrije voet een bedrag uitgekeerd van € 1000,64. De man is als gevolg van deze beslaglegging niet meer in staat zijn financiële verplichtingen na te komen, waaronder de lopende alimentatietermijnen. Van het bedrag dat de man maandelijks ontvangt dient hij zijn vaste lasten te voldoen, waaronder hypotheekbetalingen. Daarnaast draagt de man zorg voor de kosten van levensonderhoud van zijn huidige echtgenote en moet hij schulden aflossen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn huidige echtgenote niet in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien, overlegt de man een medische verklaring en een verklaring van de belastingdienst met betrekking tot haar inkomen. Ter zitting in hoger beroep licht de man toe dat hij geld leent van zijn moeder om alsnog aan zijn financiële verplichtingen te voldoen. De man stelt dat zijn financiële noodsituatie op een dusdanige manier klemt, dat niet van hem kan worden gevergd aan zijn door de rechtbank opgelegde onderhoudsverplichtingen te voldoen. De belangen van de vrouw zijn hieraan ondergeschikt, aldus de man.

5.3

De vrouw betwist dat de man niet in staat is te voldoen aan zijn onderhoudsverplichtingen. De man heeft niet aangetoond dat sprake is van een financiële noodsituatie. Hij heeft geen bewijs overgelegd van zijn vermeende inkomensachteruitgang. De vrouw stelt dat, indien sprake is van inkomensverlies, dit verwijtbaar is. De man heeft in december 2016 zijn onderneming [BV] opgeheven, verricht geen werkzaamheden meer als teammanager voor [BV 2] en is bij zijn huidige werkgever een nieuwe functie aangegaan die minder inkomsten oplevert. Daar komt bij dat hij zijn huidige echtgenote volledig onderhoudt, terwijl zij in staat moet worden geacht zelf in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Ten aanzien van de door de man gestelde schulden voert de vrouw aan dat hij niet heeft aangetoond dat deze niet verwijtbaar en onvermijdbaar zijn. Bovendien leidt de vrouw uit het uitgavenpatroon van de man af, dat hij over voldoende inkomsten beschikt om te voldoen aan zijn onderhoudsverplichtingen. De vrouw betwist daarnaast dat haar belang bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking ondergeschikt is aan het belang van de man bij schorsing. Indien de verplichting van de man tot betaling van de partner- en kinderalimentatie wordt geschorst, heeft dit grote gevolgen voor de vrouw en de minderjarige. De vrouw heeft nu reeds diverse betalingsregelingen lopen. Bovendien is de vrouw recent haar baan kwijtgeraakt.

5.4

Hoger beroep schorst de werking van een beschikking, tenzij deze uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.

5.5

Het hof stelt het volgende voorop.

( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.

(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.

(iii) Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.

(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.

5.6

Nu de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft gemotiveerd, zal het hof het verzoek van de vrouw toetsen aan de onder (i) tot en met (iii) weergegeven criteria. Dit betekent dat het hof de belangen van partijen tegen elkaar zal afwegen, waarbij het hof de bestreden beschikking en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen tot uitgangspunt zal nemen.

5.7

Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing geldt dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. Dit kan anders zijn indien de bestreden beschikking, waarvan de verzoeker beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

5.8

Het hof is van oordeel dat de man in hoger beroep voldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat zijn belang bij de door hem verzochte schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking groter is dan het belang van de vrouw bij handhaving daarvan. Als gevolg van de beslaglegging van de zijde van de vrouw is de man in een financiële noodtoestand komen te verkeren. Hij is daarom na inhouding onder de beslaglegging voor de achterstallige alimentatie niet in staat om zowel de lopende termijnen van de partner- als van de kinderalimentatie te betalen, zelfs als hij nog enige andere inkomsten zou hebben. Het hof is van oordeel dat de man, indien hij slechts kinderalimentatie dient te betalen, niet langer in een financiële noodsituatie zal verkeren. In afwachting van de beslissing in de hoofdzaak ligt schorsing voor zover het de partneralimentatie betreft in de rede.

5.9

Het hof zal de uitvoerbaarverklaring bij voorraad met betrekking tot de partneralimentatie schorsen. Het hof zal in lijn daarmee tevens bij wijze van voorlopige voorziening de partneralimentatie welke de man verschuldigd is op grond van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2015 op nihil stellen voor de duur van de procedure in hoger beroep.

5.10

Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten van dit incident compenseren. Het hof zal het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van dit incident dan ook afwijzen.

5.11

Mitsdien wordt als volgt beslist.

6De beslissing

Het hof:

schorst de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde partneralimentatie met onmiddellijke ingang totdat op het hoger beroep in de zaak onder nummer 200.226.064/01 is beslist;

bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening de door de man op grond van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2015 verschuldigde partneralimentatie met onmiddellijke ingang op nihil totdat op het hoger beroep in de zaak onder nummer 200.226.064/01 is beslist;

bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van het hoger beroep zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum, waarvoor partijen nog een afzonderlijke oproep zullen ontvangen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van dit incident in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst hetgeen de man overigens in het kader van dit incident verzoekt af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, O.I.M. Ydema en E.C. Punselie, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en is op 10 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733