Gerechtshof 's-Hertogenbosch 15-03-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1139

Datum publicatie16-03-2018
Zaaknummer200.210.654_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Verwijtbaar inkomensverlies; Voor herstel vatbaar inkomensverlies
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

In e.s.. procedure in 2013 is kinderalimentatie vastgesteld op oude fictieve inkomen ad € 100.000,- bruto per jaar, wegens niet herstelbaar, verwijtbaar inkomensverlies. Man vindt 1 maart 2016 eindelijk nieuwe baan met inkomen € 42.858,- bruto per jaar. Hof houdt met dit nieuwe inkomen rekening, nu man zich de afgelopen jaren afdoende heeft ingespannen om oude inkomen te generen, hetgeen niet gelukt is.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.210.654/01

zaaknummer rechtbank : C/01/309807 FA RK 16-3349

beschikking van de meervoudige kamer van 15 maart 2018

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem,

tegen

[verweerster 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

en

[verweerster 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep

hierna te noemen: [verweerster 2]

advocaat van de vrouw en [verweerster 2] : mr. B.L.A. Ruijs te Oss.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

De man is op 28 februari 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2016.

2.2.

De vrouw en [verweerster 2] hebben op 26 april 2017 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3.

De man heeft op 6 juni 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 november 2016;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 januari 2018 met bijlagen, ingekomen op 26 januari 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 februari 2018 met als bijlage het faxbericht van de advocaat van de man aan het hof van 4 februari 2018, ingekomen op 5 februari 2018;

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 5 februari 2018, ingekomen op 5 februari 2018;

- de door de advocaat van de vrouw ter zitting overgelegde volmacht van de hierna te noemen jong-meerderjarige [jongmeerderjarige] , waaruit blijkt dat [jongmeerderjarige] op 19 januari 2018 aan de vrouw volmacht heeft verleend om namens haar in deze procedure op te treden.

2.5.

De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2018 plaatsgevonden. De man, de vrouw en [verweerster 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Het huwelijk van partijen is op 3 september 2013 ontbonden door echtscheiding.

3.3.

Partijen zijn de ouders van:

- [jongmeerderjarige] ( [jongmeerderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,

- [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,

alsmede van de thans meerderjarige [verweerster 2] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] .

[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw. De inmiddels jong-meerderjarige [jongmeerderjarige] woont bij de vrouw. [verweerster 2] woont in [woonplaats] .

3.4.

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

3.5.

Bij beschikking van de rechtbank Oost-Nederland (Arnhem) van 19 maart 2013 heeft de rechtbank tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken en, voor zover thans van belang, de door de man met ingang van 19 maart 2013 aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (toen alle drie) minderjarige kinderen (hierna ook: onderhoudsbijdragen voor de kinderen) bepaald op € 510,- per kind per maand.

Bij beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 19 december 2013 heeft het hof de kinderalimentatie met ingang van 19 maart 2013 bepaald op € 379,83 per kind per maand.

Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2018 € 405,55 per kind per maand.

4De omvang van het geschil

4.1.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de kinderalimentatie, alsmede de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor [verweerster 2] , met ingang van de datum van die beschikking (30 november 2016) nader bepaald op € 180,66 per kind per maand per maand.

4.2.

De grieven van de man in het principaal hoger beroep zien op de ingangsdatum en op de draagkracht van de man.

De man heeft verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het oorspronkelijk verzoek van de man om de kinderalimentatie tot de datum van indiening van het oorspronkelijk verzoek (29 juni 2016) te betalen op hetgeen de man heeft betaald en met ingang van die datum te bepalen op € 25,- per kind per maand.

4.3.

De vrouw en [verweerster 2] hebben in principaal hoger beroep verzocht het hoger beroep van de man ongegrond te verklaren.

4.4.

De grieven van de vrouw en [verweerster 2] in incidenteel hoger beroep zien op de ontvankelijkheid van de man in zijn verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdragen voor de kinderen en op de proceskosten.

De vrouw en [verweerster 2] hebben in incidenteel hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren, alsmede de man te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

4.5.

De man heeft, in incidenteel hoger beroep, verzocht de verzoeken van de vrouw en [verweerster 2] af te wijzen.

5De motivering van de beslissing

In het principaal hoger beroep

5.1.

Bij voormeld faxbericht van de advocaat van de man aan het hof van 4 februari 2018 heeft de man zijn hoger beroep ingetrokken. Het hof leidt daaruit af dat de grieven van de man niet worden gehandhaafd. Dit brengt mee dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep.

In het incidenteel hoger beroep

5.1.1.

De vrouw en [verweerster 2] hebben gesteld dat de rechtbank de man ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard in zijn wijzigingsverzoek. Zij hebben gesteld, verkort weergegeven, dat het hof 's-Hertogenbosch bij beschikking van 19 december 2013 heeft overwogen dat met ingang van 1 januari 2013 sprake was van inkomensverlies aan de zijde van de man, dat het inkomensverlies niet voor herstel vatbaar was en dat de gedraging van de man die tot het inkomensverlies had geleid, verwijtbaar was. Dat leidde ertoe dat het hof de draagkracht van de man destijds heeft berekend op basis van het (fictieve) salaris van ongeveer € 100.000,- bruto per jaar dat de man in zijn baan verdiende. De vrouw en [verweerster 2] zijn van mening dat de omstandigheid dat de man met ingang van 1 maart 2016 werk heeft gevonden tegen een (lager) salaris van € 42.858,- bruto per jaar niet kan leiden tot ontvankelijkheid van de man in zijn wijzigingsverzoek, hetgeen naar hun mening ook geldt voor de door de man opgevoerde schulden.

De vrouw en [verweerster 2] zijn van mening dat er nog steeds van moet worden uitgegaan dat er sprake is van niet herstelbaar en verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de man en dat de draagkracht van de man, ook thans nog, moet worden bepaald aan de hand van het oude fictieve, hogere, inkomen van de man.

De man heeft de stellingen van de vrouw en [verweerster 2] gemotiveerd betwist.

5.1.2.

Het hof overweegt het navolgende.

5.1.2.1. Het hof is van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn wijzigingsverzoek. Reeds het enkele feit dat de man met ingang van 1 maart 2016 een (nieuwe) baan heeft gevonden en is gaan werken als sales manager op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, dient te worden gekwalificeerd als een gewijzigde omstandigheid die ertoe leidt dat de door de man te betalen onderhoudsbijdragen voor de kinderen opnieuw beoordeeld dient te worden.

5.1.2.2. Voor zover de vrouw en [verweerster 2] in hun incidenteel hoger beroep ook hebben bedoeld te verzoeken dat het oorspronkelijk verzoek van de man om de alimentatie te wijzigen op inhoudelijke gronden alsnog dient te worden afgewezen, overweegt het hof het navolgende.

De man heeft in eerste aanleg een verzoek tot wijziging van de onderhoudsbijdragen voor de kinderen ingediend, daartoe stellende dat het hem de afgelopen vier jaar, ondanks voldoende inspanning, niet is gelukt om opnieuw het oude inkomen te verwerven van € 100.000,- bruto per jaar, dat het hem met ingang van 1 maart 2016 wel is gelukt een nieuwe baan te vinden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een (lager) salaris van € 42.858,- bruto per jaar en dat voor de berekening van de draagkracht thans niet meer uitgegaan dient te worden van het hogere (fictieve) inkomen. Het hof is, evenals de rechtbank en anders dan de vrouw en [verweerster 2] hebben betoogd, van oordeel dat de man zich in de jaren na de beschikking van dit hof van 10 december 2013 afdoende heeft ingespannen om het oude inkomen van € 100.000,- bruto per jaar te genereren.

Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de man, thans 46 jaar en tot voor kort reeds geruime tijd werkloos, mede gelet op voormelde inspanningen in de afgelopen jaren - welke inspanningen tevergeefs zijn gebleken -, niet meer kan worden afgerekend op het oude fictief inkomen van € 100.000,- bruto per jaar. In dit geval bestaat thans aanleiding om, gelet op voormelde omstandigheden, voor de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van de huidige realiteit en derhalve van het inkomen dat de man thans feitelijk verdient van € 42.858,- bruto per jaar, welk inkomen de man redelijkerwijs in de toekomst ook geacht kan worden te verwerven.

Nu de vrouw en [verweerster 2] geen grieven hebben gericht tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de draagkracht van de man op basis van het actuele inkomen, evenmin als tegen de behoefte van Donny en de ingangsdatum van de gewijzigde onderhoudsbijdragen, dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.

5.2.

De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

5.3.

Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

op het principaal hoger beroep:

verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek;

op het incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2016,

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en

H.A.M.W. Erven en bijgestaan door de griffier en is op 15 maart 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733