Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2120

Datum publicatie07-03-2018
Zaaknummer200.229.289/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; UHP bij grootouders;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Machtiging uithuisplaatsing was afgegeven voor plaatsing bij opa en oma. Machtiging voor ander doel gebruikt dan waarvoor deze was verleend. Het stond de GI niet vrij de minderjarige door te plaatsen naar een neutraal pleeggezin. Verzoek uithuisplaatsing in hoger beroep alsnog afgewezen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.229.289/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/178321 / JE RK 17-573)

beschikking van 27 februari 2018

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. S. Mangal te Lelystad,

en

de raad voor de kinderbescherming,

regio Noord Nederland, locatie Groningen,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de raad,

en

de gecertificeerde instelling

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

familie [B],

wonende te [A] ,

verder te noemen: de grootouders/pleegouders,

Als informant is aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [A] ,

verder te noemen: de vader.

advocaat: mr. M. Schuring te Groningen.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie [A] , van 5 september 2017, verbeterd bij beschikking van 24 oktober 2017 en uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 december 2017;

- een brief van mr. Mangal van 5 december 2017;

- een brief van mr. Mangal van 5 december 2017 met productie(s);

- een brief van mr. Mangal van 10 januari 2018 met productie(s);

- het verweerschrift van de GI met productie(s);

- het verweerschrift van de raad met productie(s);

- een brief van mr. Schuring van 31 januari 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Mangal van 5 februari 2018 met productie, houdende een akte aanvulling eis;

- een journaalbericht van mr. Mangal van 5 februari 2018 met productie(s);

- een fax van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 7 februari 2017 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is dhr. [C] verschenen. Verder zijn de vader en zijn advocaat verschenen. Ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen zijn niet verschenen: de grootouders en de GI.

Mr. Mangal heeft het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities.

3De feiten

3.1

Tijdens de - inmiddels verbroken - affectieve relatie tussen de vader en de moeder is [in] 2012 te [A] [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) geboren. De vader heeft [de minderjarige1] erkend. De moeder is belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] .

3.2

De moeder heeft naast [de minderjarige1] nog een zoon, te weten: [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren te [A] [in] 2017.

3.3

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld met ingang van 5 september 2017 tot

5 september 2018. Voorts heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 september 2017 tot 5 maart 2018.

4De omvang van het geschil

4.1

De moeder is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van

5 september 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.

De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] op te heffen en de machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken. De moeder heeft tevens verzocht te bepalen dat [de minderjarige1] uithuisgeplaatst wordt bij oma aan moederszijde en oma als pleegouder aan te wijzen, een andere GI aan te wijzen en een bezoekregeling vast te stellen en/of te bepalen dat binnen 48 uur een perspectiefonderzoek plaatsvindt en een plan van aanpak wordt opgesteld en uitgevoerd en/of geluids- en beeldopname tussen de moeder en de GI en/of de kinderen wordt toegestaan, kosten rechtens.

Bij akte aanvulling eis heeft de moeder het hof voorts nog verzocht om een uitgebreidere omgangsregeling vast te stellen waarbij sprake is van een opbouw in frequentie en duur, dan wel een beslissing te nemen in goede justitie te bepalen, in geval van afwijzing van een of meerdere verzoeken.

4.2

De raad en de GI hebben verweer gevoerd en het hof verzocht het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5De motivering van de beslissing

De ondertoezichtstelling
5.1

Op grond van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.

5.2

De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking de volgende ontwikkelingsbedreigingen genoemd:

- de onrustige en onstabiele opvoedingssituatie;

- de ruzies en het geweld waar [de minderjarige1] getuige en slachtoffer van is geweest;

- ouders die de belangen van [de minderjarige1] niet voorop kunnen stellen;

- de beperkte draagkracht van moeder en de vergroting van haar draaglast door de geboorte

van [de minderjarige2] en het verblijf van moeder samen met [de minderjarige2] bij [D] ;

- de ambivalente houding van moeder ten opzichte van de hulpverlening;

- [de minderjarige1] lijkt de ouders te overstijgen.

De moeder bestrijdt deze bedreigingen. Het hof is echter van oordeel dat uit het rapport van de raad van 14 augustus 2017 en uit hetgeen de vader (die het eens is met een ondertoezichtstelling) en de moeder op de zitting hebben aangegeven voldoende blijkt van ontwikkelingsbedreigingen bij [de minderjarige1] . Niet betwist is in elk geval dat bij beide ouders sprake is van psychiatrische- en/of persoonlijkheidsproblematiek en dat er in het jonge leven van [de minderjarige1] veel onrust, spanning en onveiligheid is geweest. Onrust en spanning door verhuizingen, relatieproblemen en partnerwisselingen van de moeder en onveiligheid door huiselijk geweld, in elk geval zoals de moeder erkent door de vader van [de minderjarige2] . [E] is in 2017 twee keer betrokken geweest bij het gezin vanwege huiselijk geweld.

5.3

Het hof is daarnaast van oordeel dat de noodzakelijke hulpverlening voor de moeder en [de minderjarige1] om voornoemde bedreigingen weg te nemen door de moeder onvoldoende wordt geaccepteerd en hulpverlening in vrijwillig kader dus niet mogelijk is. Het hof leidt dit af uit de informatie van hulpverleners van de moeder zoals blijkt in voornoemd raadsrapport. Al sinds meerdere jaren, vanaf december 2013 speelt in de gezinnen van de moeder de relatieproblematiek, de onrust en ook problematiek van de moeder zelf. De moeder bestrijdt de diagnose van [F] (ASS en sociale angststoornis) alsook een relatie tussen een dergelijke diagnose en haar opvoedingsvaardigheden. Echter, los van deze diagnose constateert het hof dat bij de moeder sprake is van terugkerende problematiek op het gebied van elkaar snel opvolgende en problematische relaties en huisvesting. Problematiek die uit het oogpunt van veiligheid van kinderen diagnostiek en hulpverlening vereist. Er is hulpverlening geweest door [F] te [A] en [G] en desondanks is het in de zomer van 2017 tot een zorgelijke situatie in het gezin gekomen in verband met relatieproblematiek met en huiselijk geweld door de vader van [de minderjarige2] . Vanuit het zorgoverleg zoals beschreven in het raadsrapport komt naar voren dat de moeder afspraken met hulpverleners afzegt. Wel is school positief over [de minderjarige1] , ze doet het er erg goed en ook leek de in de zomer van 2017 gestarte hulpverlening voor de moeder vanuit [H] -die echter door de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is gestopt- goed te verlopen. Het hof vindt het echter te vroeg om gelet op de lange voorgeschiedenis van bedreigingen voor [de minderjarige1] om binnen de lopende termijn van ondertoezichtstelling (tot 5 september 2018) vast te stellen dat een ondertoezichtstelling niet (meer) nodig is

De machtiging uithuisplaatsing

5.4

Op grond van artikel 1:265b, eerste en tweede lid BW kan de kinderrechter de raad op zijn verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

5.5

[de minderjarige1] verbleef voorafgaande aan de plaatsing bij de grootouders vaderszijde al elk weekend en in de vakanties bij hen. Begin juli 2017 is zij op vrijwillige basis vanwege vermoeidheid van de moeder en de naderende bevalling volledig bij de grootouders geplaatst. Op 5 september 2017 is deze plaatsing geformaliseerd met de machtiging uithuisplaatsing. Op 27 oktober 2017 is [de minderjarige1] overgeplaatst naar een crisispleeggezin en vervolgens doorgeplaatst naar een ander pleeggezin. Het ging niet goed met [de minderjarige1] in die pleeggezinnen. Inmiddels is [de minderjarige1] sinds 8 januari 2018 weer teruggeplaatst bij haar grootouders. De moeder heeft aangegeven dat op 25 januari 2018 een ouderschapsonderzoek is gestart bij [F] .

5.6

Het hof is van oordeel dat gelet op bovengenoemde problematiek en langdurige onrust en onveiligheid rond [de minderjarige1] de uithuisplaatsing in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk was. De machtiging uithuisplaatsing is dus op goede gronden gegeven. Hoewel het hof voorts van oordeel is dat duidelijk moet worden of terugkeer van [de minderjarige1] naar de moeder mogelijk en structureel veilig is, zal het hof de machtiging met ingang van 27 oktober 2017 vernietigen. Met ingang van die datum heeft immers de GI de machtiging tot uithuisplaatsing voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze was verleend. Uit de bestreden beschikking blijkt in dat verband zonder meer dat de machtiging tot uithuisplaatsing was bedoeld om het verblijf van [de minderjarige1] bij haar grootouders -‘een voor haar veilige en vertrouwde plek’, aldus de kinderrechter- te formaliseren.

Dat in het dictum de algemene term ‘voorziening voor pleegzorg’ is gebruikt en niet de beperktere term ‘netwerkplaatsing’ is genoemd, maakt dat gezien de motivering van de beschikking niet anders. Een uithuisplaatsing maakt een ernstige inbreuk op het in beginsel te beschermen gezinsleven van een kind. Bij de beoordeling en afweging van een verzoek tot uithuisplaatsing speelt de mate waarin inbreuk wordt gemaakt op dat gezinsleven een grote rol. Plaatsing bij de grootouders was gelet op de band en de vertrouwdheid van [de minderjarige1] met de grootouders een veel minder zware inbreuk dan een plaatsing bij onbekende pleegouders. Het hof wijst er daarbij op dat ook in het zich bij de stukken bevindende verleningsbesluit van de gemeente Groningen wordt gesproken over een verblijf bij opa en oma. De GI had dan ook toen zij -om overigens onduidelijk gebleven redenen- besloot tot een voor alle betrokkenen onverwachte overplaatsing naar een neutraal pleeggezin een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing dienen te vragen. Nu dat niet is gebeurd, is de machtiging gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend en zal het hof de machtiging om die reden vernietigen.

Het verzoek tot plaatsing bij oma moederszijde

5.7

Voor zover de moeder dit verzoek nog handhaaft (dit is immers geformuleerd op het moment dat [de minderjarige1] in een neutraal gezin verbleef), overweegt het hof dat het niet in het belang is van [de minderjarige1] om haar op dit moment weer over te plaatsen. De huidige plek bij de grootouders is voor [de minderjarige1] een vertrouwde plek in een bekende omgeving.

Het verzoek vervanging gecertificeerde instelling

5.8

Het hof zal de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren nu dit niet voor het eerst in hoger beroep gedaan kan worden.

Het verzoek toestaan maken geluidsopnames

5.9

Het hof zal dit verzoek afwijzen nu dit niet op de wet is gebaseerd.

Het verzoek vaststelling omgangsregeling

5.10

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland in kort geding van 13 december 2017 is (zolang nog niet vaststaat dat het perspectief van de kinderen elders ligt) een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] vastgesteld van eenmaal per twee weken gedurende anderhalf uur. Het hof acht door de moeder onvoldoende aangevoerd welke omstandigheden sindsdien maken dat er reeds nu tot een uitbreiding van deze regeling gekomen moet worden. Het hof acht wel voorstelbaar dat in het kader van het (hierna te noemen) perspectief onderzoek meer contactmomenten dienen plaats te vinden. Voornoemd vonnis -dat uit de aard van de procedure een voorlopige regeling betreft- hoeft daar niet aan in de weg te staan.

Het verzoek te bepalen dat een perspectiefonderzoek plaatsvindt en een plan van aanpak wordt opgesteld en uitgevoerd

5.11

De moeder heeft aangegeven dat inmiddels een perspectiefonderzoek is gestart door [F] . Daarmee komt het belang aan het gelasten van een dergelijk onderzoek en plan van aanpak te vervallen. Wel vindt het hof het in het belang van [de minderjarige1] , gelet op haar jonge leeftijd en de aanvaardbare termijn waarbinnen haar perspectief duidelijk moet zijn, dat dit onderzoek voortvarend plaatsvindt en dat de GI daar vaart achter zet. Ook is het daarbij van belang dat de moeder door de GI geholpen wordt om de voor haar noodzakelijke hulpverlening, gelet op haar eigen problematiek en met het oog op haar opvoedingsvaardigheden, te verkrijgen.

Overige opmerkingen

5.12

Mede met het oog op de opmerkingen in rechtsoverweging 5.11 wenst het hof hier zijn zorgen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing neer te leggen. [de minderjarige1] is in het afgelopen jaar veel heen en weer geplaatst en gelet op alle onrust, ook vanuit het verleden, is het belangrijk voor haar dat alle zeilen worden bijgezet door de GI om haar situatie te stabiliseren en haar duidelijkheid te bieden. Zowel de ouders, hun advocaten als de raad hebben op de zitting aangegeven dat de communicatie met de jeugdzorgwerker moeizaam, dan wel niet verloopt. Het hof heeft voorts moeten constateren dat de jeugdzorgwerker zonder tegenbericht dan wel latere afmelding niet op de zitting is verschenen. Ook een rappel vanuit de raad daags voor de zitting middels een voicemail is niet beantwoord. Dat kan allemaal niet in het belang van [de minderjarige1] zijn.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking deels te bekrachtigen en deels te vernietigen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 5 september 2017, verbeterd bij beschikking van 24 oktober 2017, voor wat betreft de ondertoezichtstelling tot 5 september 2018 en de machtiging uithuisplaatsing tot

27 oktober 2017;

vernietigt de beschikking voor het overige en opnieuw rechtdoende:

wijst het verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing met ingang van 27 oktober 2017 alsnog af;

verklaart de moeder niet ontvankelijk in haar verzoek tot vervanging van de GI;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.M. Dölle, en C. Koopman, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 27 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733