Rechtbank Rotterdam 04-01-2018, ECLI:NL:RBROT:2018:1824

Datum publicatie07-03-2018
Zaaknummer542289 / HA RK 18-4
ProcedureWraking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Burgerlijk procesrecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Wraking / verschoning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek afgewezen. Het enkele gegeven dat de rechter is gehuwd met de persoon, die gedurende vier jaren tot 2008 directeur van Jeugdzorg is geweest en daar sindsdien niet meer werkzaam is geweest, vormt geen aanwijzing voor partijdigheid van de rechter en evenmin een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de vrees van verzoeker dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken

Zaaknummer / rekestnummer: 542289 / HA RK 18-4

Beslissing van 4 januari 2018

op het verzoek van

[naam verzoeker] ,

wonende te [adres] ,

verzoeker,

strekkende tot wraking van:

mr. W.J.J. Wetzels, senior rechter A in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechter).

1Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 4 januari 2018 is door de meervoudige kamer voor wrakingszaken in deze rechtbank, van welke kamer de rechter deel uitmaakt (hierna: de eerste wrakingskamer), een aanvang gemaakt met de behandeling van het verzoek van verzoeker tot wraking van rechter mr. S.W. Kuip. Die procedure draagt als kenmerk C/10/541320 / FR RK 17-1200.

Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.

De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:

  • het dossier van de hiervoor omschreven wrakingsprocedure;

  • de door de griffier van de eerste wrakingskamer ter zitting gehouden aantekeningen.

Ter zitting met gesloten deuren van 4 januari 2018, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, de gewraakte rechter, alsmede mr. H.J.M. van der Kaaij en mr. A.A. Kalk, die eveneens deel uitmaakten van de eerste wrakingskamer.

Verzoeker en de rechter hebben hun standpunten nader toegelicht.

2Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :

2.1.1.

Verzoeker heeft een zoon, die is geboren in 2003. De jongen heeft, tot hij ongeveer een jaar oud was, bij zijn moeder gewoond. Verzoeker en de moeder hadden een LAT-relatie. Verzoeker ging er ieder weekend heen. De moeder kon de zorg voor de jongen niet aan en het was de bedoeling dat verzoeker die zorg van haar zou overnemen, maar op 30 november 2004 is het jongetje opgehaald door de politie en is hij vervolgens via allerlei slinkse manieren en op basis van leugens bij Jeugdzorg en uiteindelijk in een pleeggezin gekomen. Daar verblijft hij nu nog steeds.

2.1.2.

De echtgenote van de rechter is mevrouw [naam] . Zij is van 1979 tot 2008 werkzaam geweest bij Jeugdzorg, aanvankelijk als maatschappelijk werker tot uiteindelijk directeur/bestuurder in de periode van 2004 tot 2008. Verzoeker verwijst naar de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties, die geldt ten aanzien van rechters en tevens ten aanzien van hun echtgenoten. De rechter is sinds 1990 in de functie van rechter werkzaam en heeft in die functie zelfs nog de periode meegemaakt waarin de rechtbank en jeugdbescherming een geheel waren.

2.1.3

In 1995 is het kinderrechtenverdrag geratificeerd. Verzoeker verwijst naar hetgeen in dat verdrag is geregeld ten aanzien van de rechten van het kind, naar de EU-jurisprudentie en literatuur, naar het protocol tuchtrecht jeugdzorg en de verplichting regelmatig met ouders van kinderen te evalueren ten aanzien van de terugkeer van kinderen naar hun ouders en al het mogelijke te doen om het ‘family life’ te herstellen. Dergelijke evaluaties en gesprekken zijn door Jeugdzorg nimmer met verzoeker gevoerd. De gronden van de ondertoezicht-stelling van zijn zoon zijn nooit aan verzoeker verstrekt en uitspraken van rechters ten aanzien van de ondertoezichtstelling werden eerst jaren na dato aan verzoeker verstrekt. In de periode waarin de echtgenote van de rechter directeur van Jeugdzorg was, is er heel veel misgegaan. In die periode is de Wet jeugdbescherming omgezet naar de Wet op de jeugdzorg en dat verliep allemaal dermate gebrekkig en chaotisch, dat op een gegeven moment niemand meer wist wie wat deed of werd geacht te doen.

2.1.4

Verzoeker heeft eind 2017 door zijn advocaat een verzoekschrift doen indienen bij deze rechtbank tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dat verzoek strekt onder meer tot het horen van mevrouw [naam] . Verzoeker heeft vragen aan de echtgenote van de rechter, onder meer waarom niemand met hem in gesprek is gegaan en waarom er met hem niet werd geëvalueerd over een mogelijke terugkeer van zijn zoon. In haar functie van directeur/bestuurder droeg zijn de eindverantwoordelijkheid. Verzoeker wil bijna 100 mensen doen horen, waaronder een aantal rechters, mensen van Jeugdzorg en de president van de rechtbank, mr. De Lange-Tegelaar. Hij wil vragen stellen aan de rechters die in 2004 beslissingen hebben genomen, onder meer de vraag waarom zij verzoeker niet hebben opgeroepen om te worden gehoord. Op die manier is het verzoeker destijds onmogelijk gemaakt om in hoger beroep te gaan. Verzoeker is nu 14 jaar verder en wil antwoorden van de rechtbank en van Jeugdzorg.

2.1.5

Verzoeker stelt de verantwoordelijkheid en de aansprakelijkheid van de rechtbank Rotterdam en Jeugdzorg ter discussie. Op basis van zijn bevindingen uit het voorlopig getuigenverhoor wil hij zich beraden omtrent verdere stappen en die kunnen inhouden dat hij de genoemde instanties aansprakelijk gaat stellen. Verzoeker is niet bekend of de rechter en zijn echtgenote op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd, maar langs deze weg komt de rechter toch wel heel dicht bij de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van zijn echtgenote en wellicht ook van zichzelf.

2.1.6

Dat de echtgenote van de rechter destijds in haar functie van directeur/bestuurder van Jeugdzorg geen uitvoerende werkzaamheden verrichtte, maakt het voorafgaande niet minder ernstig; mensen onderin de pyramide van Jeugdzorg zeggen dat zij slechts uitvoeren wat de bestuurders beslissen en de bestuurders zeggen dat zij niet uitvoeren.

2.2

De rechter heeft niet in de wraking berust.

De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren.

Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:

2.2.1

Het is juist dat de echtgenote van de rechter bij Jeugdzorg in dienst geweest sinds 1979, eerst als maatschappelijk werker en nadien is zij opgeklommen tot directeur/bestuurder. In 2008 is zij bij Jeugdzorg uit dienst getreden. Van een voorlopig getuigenverhoor of mogelijke aansprakelijkheidsstelling van de (echtgenote van de) rechter is de rechter niets bekend.

2.2.2

De rechter had ter zitting van 4 januari 2018 te behandelen en te beoordelen het verzoek van verzoeker tot wraking van rechter mr. S.W. Kuip. Deze rechter was door verzoeker gewraakt in een procedure betreffende een geschil tussen verzoeker en de pleegouders. In die zaak is Jeugdzorg geen partij.

3De beoordeling

3.1

Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.

3.2

De wrakingskamer is van oordeel dat een en ander niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.

3.3

Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is. Evenmin leveren de door verzoeker aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De opvatting van verzoeker is daarbij van belang, maar deze is niet doorslaggevend.

3.4

De wrakingskamer merkt daarbij op dat de rechter niet is gehouden tot het geven van een inhoudelijk oordeel over de zaak, waarin verzoeker rechter mr. Kuip heeft gewraakt, maar slechts is geroepen te oordelen over de door verzoeker geopperde partijdigheid – of schijn van partijdigheid – van de rechter die de bewuste zaak behandelt en daarin een beslissing moet gaan nemen. De rechter is derhalve bij het behandelen van het verzoek tot wraking van mr. Kuip inhoudelijk ver verwijderd van de vraag hoe de verhoudingen tussen verzoeker en Jeugdzorg precies liggen, temeer nu Jeugdzorg in de bodemprocedure geen procespartij is.

Onder die omstandigheden is het enkele gegeven dat de rechter is gehuwd met de persoon, die gedurende vier jaren tot 2008 directeur van Jeugdzorg is geweest en daar sindsdien niet meer werkzaam is geweest, geen aanwijzing voor partijdigheid van de rechter en evenmin een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de vrees van verzoeker dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.

3.5

Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4De beslissing

De rechtbank:

- wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.J.J. Wetzels.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. J.H. de Wildt en

mr. F.W. van Lottum, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2018 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.

Verzonden op:

aan:

- verzoeker

- mr. W.J.J. Wetzels



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733