Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1769

Datum publicatie26-02-2018
Zaaknummer200.220.830
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Executeurs/vereffening/bewind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Opheffing vereffening. Tot de nalatenschap behoren ook de schulden die pas na het overlijden van de erflater zijn ontstaan, maar voortvloeien uit een voor het overlijden van de erflater al bestaande rechtsverhouding of die de afwikkeling van die rechtsverhouding betreffen. 

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.220.830

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5519570)

beschikking van 22 februari 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: [verzoeker] ,

advocaat: mr. C.J.A.M. Bots te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: [verweerder] ,

advocaat: mr. B. Nijman te Wageningen.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 mei 2017 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 juli 2017;

- het verweerschrift.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2018 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens [verweerder] zijn verschenen W. van den Bosch als zijn gemachtigde en de advocaat van [verweerder] .

3De feiten

3.1

Op [datum overlijden] 2013 is overleden [erflater] (hierna ook: de erflater) met achterlating van zijn zoon [verzoeker] als zijn enige erfgenaam. [verzoeker] heeft de nalatenschap van zijn vader beneficiair aanvaard.

3.2

Tot de nalatenschap van erflater behoort een woonschip genaamd ' [naam woonschip] ' (brandmerk volgens kadastraal bericht [getal] ), gelegen in een perceel water dat is gelegen aan een perceel dat net als het perceel water toebehoort aan [verweerder] . In rechte is vastgesteld dat erflater jegens [verweerder] gerechtigd was tot het hebben van een ligplaats voor het woonschip aan dit perceel. Het betreft hier een persoonlijk recht.

3.3

Tussen [verweerder] en [verzoeker] zijn na het overlijden van erflater geschillen ontstaan ter zake van de verwijdering van het woonschip. [verweerder] heeft een vordering op [verzoeker] inzake door deze verbeurde dwangsommen en heeft daarvoor executoriaal beslag gelegd op het woonschip.

3.4

[verweerder] heeft de kantonrechter verzocht op grond van artikel 4:209 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de vereffening van de nalatenschap van wijlen [erflater] op te heffen, met de bepaling dat de opheffing van de vereffening in het boedelregister wordt ingeschreven. Dit artikel bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de vereffenaar of een belanghebbende opheffing van de vereffening dan wel een kosteloze vereffening kan bevelen, indien de geringe waarde der baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft. De kantonrechter heeft dat verzoek in de bestreden beschikking afgewezen.

4De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1

[verzoeker] is het eens met de afwijzing door de kantonrechter van het verzoek van [verweerder] , maar stelt dat de kantonrechter dat heeft gedaan op de onjuiste grond dat de vereffening van de nalatenschap van erflater al is voltooid. Hij stelt dat de vereffening nog niet is voltooid en dat het verzoek had moeten worden afgewezen op de grond dat [verweerder] geen belanghebbende in de zin van artikel 4:209 lid 1 BW is. Hij verzoekt het hof in hoger beroep dan ook de bestreden beschikking te bekrachtigen, maar met verbetering van de gronden waarop, dan wel deze geheel of gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw te beschikken.

Heeft [verzoeker] belang bij zijn verzoek in hoger beroep?

4.2

[verweerder] werpt terecht de vraag op of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep, omdat hij geen andere beslissing wenst dan in eerste aanleg is gegeven.

4.3

Het hof is van oordeel dat [verzoeker] belang heeft bij zijn verzoek in hoger beroep. Hij verlangt dan wel geen andere beslissing, maar bestrijdt wel de grond waarop de kantonrechter heeft beslist. Het hof is van oordeel dat hij er belang bij heeft dat de beslissing op het inleidend verzoek van [verweerder] niet op een onjuiste grond wordt afgewezen en is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek om in hoger beroep deze grond opnieuw te laten beoordelen. Daarvoor is niet beslissend dat [verweerder] zich erop zou kunnen beroepen dat de beslissing van de kantonrechter dat de vereffening is voltooid op grond van artikel 236 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bindende kracht zou kunnen hebben tussen [verweerder] en [verzoeker] (beroep op het gezag van gewijsde). Een analoge toepassing van artikel 236 Rv, dat voor vonnissen is geschreven, is mogelijk op beschikkingen, maar uit de aard van de verzoekschriftenprocedure kan anders voortvloeien. Dat is hier het geval, omdat het bij de opheffing van de vereffening gaat om rechtsgevolgen waarover partijen niet vrij kunnen beschikken.

Is de vereffening voltooid?

4.4

[verzoeker] stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vereffening is voltooid. Het is nog onduidelijk of het woonschip moet worden verwijderd. Zolang dat niet duidelijk is, staat de omvang van de nalatenschap nog niet vast. Omdat verwijdering sloop betekent, kan dat aanzienlijke sloopkosten meebrengen. Op de mondelinge behandeling bij het hof heeft [verzoeker] erop gewezen dat de verplichting om het woonschip te verwijderen en de daarmee gepaarde kosten schulden van de nalatenschap zijn en dat deze verplichtingen/schulden nog niet zijn nagekomen/voldaan. Hij komt daarmee terug op zijn verklaring op de mondelinge behandeling bij de kantonrechter dat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan.

4.5

Het hof is met [verzoeker] van oordeel dat de vereffening nog niet is voltooid. Erflater had gedurende zijn leven een persoonlijk recht van gebruik van de ligplaats. Dat recht is geëindigd bij het overlijden van erflater. De verplichting om het woonschip te verwijderen en de daarmee gepaard gaande kosten zijn geen schulden van de erflater die niet met zijn dood zijn tenietgegaan in de zin van artikel 4:7 lid 1 onder a BW. Deze verplichtingen zijn immers pas ontstaan door het eindigen van het gebruiksrecht ten gevolge van het overlijden van de erflater. Toch betekent dat nog niet dat deze schulden dan ook geen schulden van de nalatenschap zijn. Artikel 4:224 BW zorgt ervoor dat de nalatenschap in het geval van wettelijke vereffening, ook als er slechts één erfgenaam is, een afgescheiden vermogen vormt. Tot dat afgescheiden vermogen (de nalatenschap) behoren ook schulden als de onderhavige die weliswaar pas na het overlijden van de erflater zijn ontstaan, maar voortvloeien uit een voor het overlijden van de erflater al bestaande rechtsverhouding of die, zoals hier, de afwikkeling van die rechtsverhouding betreffen. De verplichting om het woonschip te verwijderen is in die zin in elk geval een schuld van de nalatenschap. De sloopkosten zijn redelijkerwijs nodig voor het uitvoeren van de verplichting tot verwijdering van het woonschip en zijn daardoor aan te merken als kosten van vereffening van de nalatenschap in de zin van artikel 4:7 lid 1 onder c BW.

Is [verweerder] belanghebbende in de zin van artikel 4:209 lid 1 BW?

4.6

Nu vaststaat dat de vereffening nog niet is voltooid, ontvalt de grond aan de beslissing van de kantonrechter. Daarmee is de vraag aan de orde of [verweerder] wel belanghebbende is in de zin van artikel 4:209 lid 1 BW. Of [verweerder] als belanghebbende in de zin van deze bepaling is aan te merken moet worden afgeleid uit de aard van deze procedure en de daarmee verband houdende wetsbepaling(en). Daarbij speelt een rol in hoeverre [verweerder] door de uitkomst van deze procedure zodanig in een eigen belang wordt getroffen dat hij daarin behoort te mogen opkomen (HR 6 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9440 en HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290, NJ 2007/45). Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] als belanghebbende in de zin van artikel 4:209 lid 1 BW kan worden aangemerkt. Hij heeft belang bij opheffing van de vereffening, omdat hij daardoor de mogelijkheid krijgt in verband met zijn vordering op [verzoeker] individueel executiemaatregelen te treffen ten aanzien van het woonschip. Bovendien is hij niet alleen schuldeiser van [verzoeker] in persoon (vordering inzake de dwangsommen die [verzoeker] heeft verbeurd), maar ook schuldeiser van de nalatenschap (vordering tot verwijdering van het woonschip).

De beslissing van het hof in hoger beroep

4.7

[verzoeker] heeft voor een deel succes met zijn verzoek in hoger beroep, omdat is vastgesteld dat de vereffening van de nalatenschap van zijn vader nog niet is voltooid. Daardoor zou de grond aan de beslissing van de kantonrechter ontvallen. Hij heeft vervolgens geen succes met zijn betoog dat er een andere grond voor afwijzing van het verzoek is, te weten dat [verweerder] geen belanghebbende is in de zin van artikel 4:209 lid 1 BW.

4.8

Dat betekent dat alsnog zou moeten worden beoordeeld of de vereffening moet worden opgeheven of dat het verzoek van [verweerder] moet worden afgewezen op andere gronden. Hier wordt herhaald dat lid 1 van artikel 4:209 BW bepaalt dat de kantonrechter op verzoek van de vereffenaar of een belanghebbende opheffing van de vereffening dan wel een kosteloze vereffening kan bevelen, indien de geringe waarde der baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft. De verplichting tot vereffening van de nalatenschap in het geval van beneficiaire aanvaarding strekt tot bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap. De vereffening beoogt te bewerkstelligen dat de vorderingen op geordende wijze zoveel mogelijk daadwerkelijk uit de nalatenschap worden voldaan. De vereffening kost geld. Indien de kosten van de vereffening een kleine nalatenschap onevenredig zwaar belasten en de goederen geheel of bijna geheel aan vereffeningskosten dreigen op te gaan, biedt de wet in artikel 4:209 lid 1 BW de mogelijkheid dat de kantonrechter opheffing van de vereffening beveelt. Door de opheffing van de vereffening kunnen schuldeisers van de nalatenschap (weer) gebruik maken van de executiemogelijkheden die hun individueel ten dienste staan ten aanzien van goederen van de nalatenschap (in dit geval het woonschip). Zij kunnen zich - behoudens de uitzonderingen van artikel 4:184 lid 2 onder b-d BW - niet verhalen op het eigen vermogen van de erfgenaam die beneficiair heeft aanvaard. Zowel [verzoeker] als [verweerder] gaat ervan uit dat het woonschip zonder ligplaats weinig waard is. Het is aannemelijk dat het verwijderen van het woonschip (sloop)kosten met zich brengt. In het geval deze sloopkosten als schulden van de nalatenschap/vereffeningskosten zijn te beschouwen geeft de geringe waarde van het woonschip naar het oordeel van het hof aanleiding de vereffening op te heffen. Dan is trouwens ook de weg vrij voor [verweerder] om individueel executiemaatregelen te treffen.

4.9

Er zijn aldus geen gronden voor afwijzing van het verzoek de vereffening op te heffen. Het verzoek van [verzoeker] in hoger beroep dat de bekrachtiging met verbetering van gronden moet plaatsvinden, moet dan ook worden afgewezen. Het hof zal aldus beslissen.

5De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

wijst het verzoek in hoger beroep af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, E.H. Schulten en G.J. Rijken, bijgestaan door S. Mooiweer als griffier, en is op 22 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733