Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1597

Datum publicatie22-02-2018
Zaaknummer200.202.449/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Verbleken behoefte bij partneralimentatie; Behoeftig/behoefte
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man heeft onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van einde lotsverbondenheid of verbleking behoefte.  Enkele feit dat partijen 8 jaar uit elkaar zijn is onvoldoende. Verwijzing man naar wetsvoorstel verkorting termijn partneralimentatie vormt geen aanleiding tot ander oordeel.


Geen aanleiding om te oordelen dat vrouw niet aan inspanningsplicht heeft voldaan. Traditioneel huwelijk van 37 jaar. 

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.202.449/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/149222/FA RK 16-866)

beschikking van 15 februari 2018

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. J.A.M.P. Keijser te Nijmegen,

en

[verweerster] ,

wonende te [B] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J.H. Six-van der Werf te Soest.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 oktober 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie(s),

ingekomen op 24 oktober 2016;

- het verweerschrift met productie(s);

- een brief van mr. Keijser van 14 november 2016 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 12 april 2017 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Keijser van 13 april 2017 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 5 september 2017 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Keijser heeft het woord mede gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen.

2.3

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld binnen twee weken na de mondelinge behandeling aan het hof te berichten of zij onderling tot overeenstemming zijn gekomen over hetgeen hen verdeeld houdt. Bij journaalbericht van 9 oktober 2017 heeft mr. Keijser het hof te kennen gegeven dat zij geen overeenstemming hebben bereikt. Mr. Keijser heeft bij journaalbericht van 9 oktober 2017 tevens te kennen gegeven dat het verzoek tot terug verwijzing naar de rechtbank wordt ingetrokken.

3De vaststaande feiten

3.1

Partijen zijn [in] 1971 te [C] met elkaar gehuwd.

3.2

Bij beschikking van 9 april 2008 heeft de rechtbank Utrecht de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen.

3.3

De echtscheidingsbeschikking is op 1 augustus 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het huwelijk van partijen is ontbonden.

3.4

Bij beschikking van 25 november 2008 heeft het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van
1 augustus 2008 een behoefte dekkende bijdrage in haar kosten van levensonderhoud dient te voldoen van € 4.092,- bruto per maand. In de beschikking van het hof is de behoefte van de vrouw aan de hand van een door haar overgelegde behoeftelijst bepaald op € 7.221,- netto per maand. De netto behoeftigheid van de vrouw is in die beschikking bepaald op € 1.964,- per maand, zijnde bruto € 4.092,- per maand. De man heeft destijds onvoldoende onderbouwd dat hij niet in staat is die bijdrage te voldoen, aldus het hof in die beschikking. Het door de man ingesteld cassatieberoep, dat betrekking had op de behoeftigheid van de vrouw, is bij beschikking van de Hoge Raad van 12 november 2010 verworpen.

3.5

Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op
21 juni 2016, heeft de vrouw verzocht de door de man aan haar verschuldigde partneralimentatie vanaf 1 december 2012 te wijzigen.

3.6

Het namens de man op 14 september 2016 ingediende verweerschrift is door de rechtbank buiten beschouwing gelaten omdat het niet binnen de (nieuw) gestelde termijn was ingediend.

3.7

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, overeenkomstig het verzoek van de vrouw, de beschikking van het hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van
25 november 2008 gewijzigd in die zin dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud dient te voldoen:

- met ingang van 1 december 2012 van € 6.182,- per maand;

- met ingang van 1 januari 2013 van € 6.287,09 per maand;

- met ingang van 1 januari 2014 van € 6.343,67 per maand;

- met ingang van 1 januari 2015 van € 6.394,35 per maand;

- met ingang van 1 januari 2016 van € 6.477,48 per maand, telkens bij vooruitbetaling voor zover het de nog niet verstreken termijnen betreft. De rechtbank heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

3.8

Bij beschikking van 22 december 2016 heeft dit hof het verzoek van de man om de schorsing te bevelen van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking afgewezen.

4De omvang van het geschil

4.1

In geschil is de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie).

4.2

De man verzoekt de beschikking van 19 oktober 2016 te vernietigen en opnieuw beslissende:

1. de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank

1. met bepaling dat het door de man ingediende verweerschrift in aanmerking wordt genomen;

2. althans een mondelinge behandeling te bepalen;

3. te bepalen dat de behandeling wordt gevoegd met de behandeling van het op
30 september 2016 bij de rechtbank door de man ingediende zelfstandig verzoek;

2. ten principale: de verzoeken van de vrouw af te wijzen, en daarbij te bepalen dat de vrouw moet terugbetalen hetgeen de man haar meer zal hebben betaald dan hij op grond van de beschikking van het hof verschuldigd zal blijken te zijn.

4.3

De vrouw verzoekt de verzoeken in hoger beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.4

Bij journaalbericht van 13 april 2017 heeft de man een aanvullend verzoek strekkende tot uitwerking en precisering van het beroepschrift ingediend en daarbij verzocht de bestreden beschikking te vernietigen, te bepalen dat het bij de rechtbank ingediende verweerschrift tevens verzoek tot wijziging partneralimentatie, tevens verzoek tot bepaling op nihil althans vermindering en/of limitering van partneralimentatie, in behandeling wordt genomen en daarop te beslissen overeenkomstig hetgeen in dat verweerschrift c.a. is verzocht, alsmede het door de vrouw bij de rechtbank ingediende verzoek alsnog af te wijzen en bij de te nemen beslissing rekening te houden met de AOW-uitkering die de vrouw vanaf 9 mei 2017 zal ontvangen. Ter zitting heeft de man nader toegelicht dat hij daarmee heeft bedoeld primair te verzoeken om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank. Het hof begrijpt dat de man subsidiair heeft verzocht het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen en bij de te nemen beslissing rekening te houden met de AOW-uitkering die de vrouw vanaf 9 mei 2017 ontvangt.

4.5

Nu de man bij journaalbericht van 9 oktober 2017 te kennen heeft gegeven dat het (primaire) verzoek tot terugverwijzing naar de rechtbank wordt ingetrokken, behoeft dit geen verdere bespreking meer.

5De motivering van de beslissing

De wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW)

5.1

De vrouw heeft gesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheid in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW ten opzichte van de beschikking van het hof van
25 november 2008. Daartoe heeft zij aangevoerd dat haar pensioenuitkering per
1 november 2012 is verlaagd met een bedrag van € 1.805,- bruto per maand, waardoor zij een hogere aanvullende behoefte heeft. Omdat de vrouw in de veronderstelling was dat ook het pensioen van de man was verlaagd en hij geen inkomen meer genoot, anders dan een onkostenvergoeding voor de auto waarover hij kan beschikken, heeft de vrouw in eerste instantie naar aanleiding van deze verlaging geen verzoek tot wijziging van de partneralimentatie ingediend. Het is de vrouw bekend geworden dat de man, in tegenstelling tot hetgeen hij in de procedure in 2008 beweerde, zijn werkzaamheden niet heeft beëindigd en in elk geval in de jaren 2009 tot en met 2014 een zeer substantieel inkomen heeft genoten.

5.2

Nu de vrouw heeft gesteld dat sprake is van wijziging van omstandigheden, is zij ontvankelijk in haar verzoek en rechtvaardigt dat een herbeoordeling.

5.3

Het hof dient vervolgens te beoordelen of de gestelde wijzigingen van omstandigheden ook relevante wijzigingen zijn en tot wijziging van de door de man te betalen partneralimentatie, en derhalve tot wijziging van de beschikking van
25 november 2008 dienen te leiden.

De ingangsdatum

5.4

Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.

5.5

Van de bevoegdheid tot wijziging van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud over een periode in het verleden dient echter behoedzaam gebruik te worden gemaakt, nu in beginsel niet eerder dan vanaf de datum van indiening van een inleidend verzoekschrift daadwerkelijk rekening moet worden gehouden met de financiële gevolgen. Uitgangspunt met betrekking tot de ingangsdatum van een verzochte wijziging is derhalve de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. In deze zaak is dit op 21 juni 2016 gebeurd.

5.6

Het hof ziet geen aanleiding om van voornoemd uitgangspunt af te wijken, te meer nu de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een mogelijke verhoging van de bijdrage. De omstandigheden door de vrouw aangevoerd om de ingangsdatum op een eerdere datum te bepalen leiden niet tot een ander oordeel. Het hof neemt daarbij in overweging dat de vrouw - zoals zij ter zitting heeft aangegeven - al een aantal jaren wist dat de man weer in zijn onderneming werkzaam was. Dat zij op dat moment nog niet wist hoeveel de man verdiende, hoefde er niet aan in de weg te staan om een wijziging van de partneralimentatie te verzoeken. Het hof zal dan ook als ingangsdatum van de eventueel te wijzigen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw 21 juni 2016 hanteren.

De behoefte / behoeftigheid

5.7

De man stelt de hoogte van de behoefte van de vrouw ter discussie. Hij stelt dat de huwelijksgerelateerde behoefte als gevolg van tijdsverloop is afgenomen. De behoefte van de vrouw dient volgens de man niet langer te worden bepaald aan de hand van de welstand gedurende de laatste jaren van de huwelijkse samenleving, maar op basis van de huidige welstand van de vrouw.

5.8

Bij voornoemde beschikking van 25 november 2008 is de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 7.221,- netto per maand. De man stelt niet dat die huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw onjuist is. Derhalve houdt het hof het ervoor dat de behoefte van de vrouw ten tijde van de ontbinding van het huwelijk € 7.221,- netto per maand bedroeg.

5.9

Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn verweer dat de lotsverbondenheid tussen partijen is geëindigd of dat sprake is van verbleking van de behoefte onvoldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het enkele feit dat partijen reeds acht jaar uit elkaar zijn, is daartoe onvoldoende. Dat de vrouw haar uitgaven al jaren heeft aangepast aan de hoogte van de betaalde partneralimentatie, werkt evenmin behoefteverlagend. De verwijzing door de man naar het wetsvoorstel tot verkorting van de termijn van partneralimentatie in relatie tot de door hem gestelde verbleking van de behoefte geeft het hof geen aanleiding tot een ander oordeel.

5.10

Aldus bedraagt de geïndexeerde huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw per 2016 afgerond € 8.220,- netto per maand.

De behoeftigheid

5.11

De man heeft aangevoerd dat de vrouw redelijkerwijs in staat moet worden geacht om inkomen te verwerven teneinde gedeeltelijk in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien, nu zij medio 2010 haar opleiding tot coach zou moeten hebben afgerond. Volgens de man heeft de vrouw een adequate verdiencapaciteit gelet op haar opleidingen, haar ontwikkeling en persoonlijke capaciteiten. De vrouw heeft nagelaten gegevens te verstrekken over de door haar verrichte inspanningen om passend werk te vinden.

5.12

Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat de vrouw geheel of gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en niet heeft voldaan aan haar inspanningsplicht. Vast is komen te staan dat de man en vrouw bijna 37 jaar gehuwd zijn geweest en de vrouw het grootste gedeelte van het huwelijk niet of nauwelijks inkomen heeft verworven. Er was sprake van een zogenaamd traditioneel huwelijk. Vanaf de geboorte van hun eerste kind is zij gestopt met werken. Haar afstand tot de arbeidsmarkt is derhalve groot. Dat de vrouw tijdens het huwelijk op 45 jarige leeftijd een opleiding tot jurist heeft afgerond en na het huwelijk een opleiding tot coach, maakt dat niet anders. Mede in het licht van het langdurige, traditionele huwelijk, het feit dat de vrouw tijdens en na het huwelijk een opleiding heeft gevolgd en de omstandigheid dat de vrouw geruime tijd aan een ernstige ziekte heeft geleden, ziet het hof ook geen aanleiding om te oordelen dat de vrouw niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan.

5.13

In de beschikking van 25 november 2008 heeft het hof Amsterdam de behoefte aan een aanvullende bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vastgesteld op € 1.964,- netto per maand, ofwel € 4.092,- bruto per maand. De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt in 2016 - na indexering - afgerond € 4.658,- bruto per maand en in 2017 afgerond
€ 4.756,- bruto per maand.

5.14

De vrouw heeft aangevoerd dat haar resterende behoefte dient te worden verhoogd met haar pensioenverlaging en heeft haar aanvullende behoefte aldus becijferd op (afgerond)
€ 6.477,- bruto per maand in 2016. Nu de man hiertegen, in het licht van de door de vrouw overgelegde financiële gegevens, onvoldoende heeft ingebracht, zal het hof hiervan eveneens uitgaan voor wat betreft de periode vanaf 21 juni 2016.

5.15

Ter zitting is naar voren gekomen dat de vrouw vanaf 9 mei 2017 een AOW-uitkering ontvangt van € 1.225,- bruto per maand. Partijen zijn het erover eens dat hiermee rekening dient te worden gehouden. De vrouw heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat haar resterende behoefte met ingang van 1 juni 2017 dient te worden verhoogd met een bedrag van € 600,- bruto per maand (zijnde het verschil tussen het bedrag waarmee haar pensioen is verlaagd minus haar AOW). Nu de man dit niet heeft bestreden, zal het hof hiervan uitgaan. Het hof berekent de resterende behoefte van de vrouw per 1 juni 2017 derhalve op (€ 4.756,- + € 600,- =) € 5.356,- bruto per maand.

De draagkracht van de man

5.16

De draagkracht van de man is niet in geschil.

Conclusie

5.17

Gelet op het voorgaande bedraagt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud over de periode vanaf 21 juni 2016 tot 1 juni 2017
€ 6.477,- bruto per maand en over de periode vanaf 1 juni 2017 € 5.356,- bruto per maand.

5.18

Voor zover de man heeft aangevoerd dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat hij een dergelijk bedrag aan partneralimentatie aan de vrouw dient te voldoen, is het hof van oordeel dat hij zijn stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Dat de man ervoor heeft gekozen om na zijn pensionering nog inkomsten uit arbeid te genereren, acht het hof daartoe onvoldoende. Dit is weliswaar een eigen keuze geweest van de man maar niet valt in te zien waarom de vrouw, mede gelet op de aard en de duur van hun voormalig huwelijk, daar ook thans niet van zou kunnen profiteren. De omstandigheid dat de man inmiddels een ander gezin heeft maakt dit ook niet anders nu gesteld noch gebleken is dat de man na voldoening van de partneralimentatie onvoldoende middelen overhoudt om van te leven en zijn gezin te onderhouden.

5.19

Voor zover de man heeft gesteld dat het verzoek om verhoging van de partneralimentatie nadat reeds gedurende een periode van vijf jaar is betaald - derhalve vanaf 1 augustus 2013 - in redelijkheid niet toewijsbaar is, mede gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen en het wetsvoorstel 34 231 (Wet herziening partneralimentatie), gaat het hof hieraan voorbij, alleen al nu onzeker is of dit voorstel de status van wet verkrijgt en bovendien geen sprake kan zijn van een wetswijziging met terugwerkende kracht.

Ten aanzien van het verzoek om te bepalen dat de man een vordering heeft op de vrouw in verband met onverschuldigd betaalde alimentatie

5.20

Ter zitting is gebleken dat de man eerst vanaf 19 oktober 2016 de bij de bestreden beschikking opgelegde bijdrage is gaan betalen. Dit brengt met zich dat de vrouw op basis van de onderhavige beschikking over de periode vanaf 1 juni 2017 een teveel aan partneralimentatie zal hebben ontvangen. Voor zover de man meer heeft betaald dan waartoe hij gehouden is, is niet gebleken dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. Het hof zal daarom het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw het teveel betaalde aan hem dient terug te betalen voor zover dit de periode vanaf 1 juni 2017 betreft, toewijzen.

6De slotsom

6.1

Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking om proceseconomische redenen geheel vernietigen en beslissen als volgt.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van

19 oktober 2016 en opnieuw beschikkende:

wijzigt de beschikking van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, van

25 november 2008 en bepaalt dat de man aan de vrouw over de periode van 21 juni 2016 tot 1 juni 2017 € 6.477,- bruto per maand en over de periode vanaf 1 juni 2017 € 5.356,- bruto per maand dient te betalen;

bepaalt dat de vrouw het over de periode van 1 juni 2017 tot en met heden door de man teveel betaalde, dient terug te betalen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.A. Vermeulen en I.M. Dölle, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 15 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733