Rechtbank Midden-Nederland 08-12-2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6714

Datum publicatie18-01-2018
Zaaknummer6302950 UT VERZ 17-23312
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
Trefwoorden
Erfrecht; Erfrecht; Beneficiaire aanvaarding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Het verzoek om de echtgenoot van erflaatster te machtigen de nalatenschap beneficiair te mogen aanvaarden, wijst de kantonrechter af. Verzoeker heeft namelijk nagelaten om nader onderzoek te doen naar de omvang van de nalatenschap. Dit dient voor zijn rekening en risico te blijven zodat niet gesproken kan worden van schulden die hij niet kende of behoorde te kennen in de zin van art. 4:194a BW.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 6302950 UT VERZ 17-23312

Beschikking d.d. 8 december 2017

Inzake het verzoek van

[verzoeker] ,

gemachtigde: mr. G.N. Sanders, werkzaam bij Rietmeesters advocaten in Utrecht,

verder te noemen: verzoeker.

Verzoeker heeft het verzoek gedaan in zijn hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van:

[erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [1967] , overleden te [woonplaats] op [2016] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , verder te noemen erflaatster.

In deze zaak is belanghebbende:

De Belastingdienst,

postadres: Postbus 18500, 3501 CM Utrecht,

verder te noemen de Belastingdienst.

1De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:

  • het verzoekschrift ingekomen op 22 augustus 2017;

  • de brief van verzoeker, ontvangen op de rechtbank op 25 september 2017;

  • de brief van verzoeker, ontvangen op de rechtbank op 30 oktober 2017.

De zaak is behandeld ter terechtzitting van 8 november 2017. Hierbij is verzoeker met zijn gemachtigde en zijn partner, mevrouw [A] , verschenen. Namens de Belastingdienst zijn ter terechtzitting verschenen: mevrouw [B] , mevrouw [C] en de heer [D] . De Belastingdienst heeft een pleitnota overhandigd.

Nadien heeft de kantonrechter kennisgenomen van:

  • de brief van verzoeker, ontvangen op de rechtbank op 14 november 2017;

  • de reactie van de Belastingdienst daarop, ontvangen op de rechtbank op 28 november 2017.

2De feiten

2.1.

Erflaatster heeft op 22 april 2015 te Utrechtse Heuvelrug voor het laatst bij testament over haar nalatenschap beschikt. Daarin heeft zij verzoeker tot enig erfgenaam benoemd.

2.2.

Erflaatster en verzoeker zijn op 12 augustus 2016 gehuwd in gemeenschap van goederen.

2.3.

Erflaatster heeft als kinderen nagelaten:

[kind 1] , geboren op [1990] , en

[kind 2] , geboren op [1992] .

2.4.

Erflaatster heeft in haar testament haar kinderen alsmede hun afstammelingen uitgesloten als erfgenamen en verder bepaald dat eventuele vorderingen ten aanzien van de legitieme portie eerst opeisbaar zijn nadat haar partner is overleden. Haar kinderen hebben een beroep gedaan op hun legitieme portie.

2.5.

Verzoeker heeft op 2 september 2016 ten overstaan van de notaris verklaard de nalatenschap zuiver te aanvaarden.

3Overwegingen

3.1.

Verzoeker vraagt de kantonrechter om hem te machtigen om de nalatenschap van erflaatster beneficiair te mogen aanvaarden op grond van artikel 4:194a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verzoeker voert aan dat hij na het zuiver aanvaarden van de nalatenschap bekend is geworden met de belastingschulden van erflaatster. Deze schuld kende hij niet en behoorde hij ook niet te kennen, aldus verzoeker. Erflaatster en verzoeker woonden weliswaar al ongeveer twaalf jaar samen en zijn vlak voor het overlijden van erflaatster gehuwd, maar zij voerden een strikt gescheiden financiële administratie. Erflaatster had een eenmanszaak, was bestuurder/enig aandeelhouder van een B.V. en samen met haar B.V. vennoot in een V.O.F. Verzoeker had een schatting gemaakt van de (aan hemzelf en) erflaatster op te leggen belastingaanslagen en premiebetalingen en deze becijferd op totaal circa € 176.203,--. Nadien is hem gebleken dat de premieheffingen en diverse belastingaanslagen voor hemzelf, erflaatster en de vennootschappen in totaal € 433.242,-- bedragen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat voornoemde belastingschulden op het moment van overlijden, althans van zuiver aanvaarden, nog niet bestonden. De betreffende aangiften en aanslagen zijn namelijk pas daarna gedaan. Daarbij komt dat verzoeker met de hoogte van de belastingaanslagen geen rekening had hoeven houden omdat deze substantieel hoger waren dan de voorgaande jaren. Desgevraagd heeft verzoeker ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de financiële administratie van erflaatster voordat hij haar nalatenschap zuiver heeft aanvaard. Bij brief, ontvangen op 14 november 2017, heeft verzoeker aanvullend gesteld dat hij in de periode voor het overlijden van erflaatster wel onderzoek heeft gedaan door het bijhouden van de inkomende post en het kennisnemen van de thuis aanwezige administratie. Hetgeen verzoeker aantrof gaf hem geen aanleiding om de nalatenschap anders dan zuiver te aanvaarden, mede met het oog op de levensverzekeringsuitkeringen die hij op dat moment verwachtte. Daarom is de nalatenschap te goeder trouw zuiver aanvaard, aldus verzoeker.

3.2.

De Belastingdienst heeft ter terechtzitting verweer gevoerd. Zij vraagt om het verzoek af te wijzen. De Belastingdienst bevestigt dat de aanslagen zijn opgelegd na het overlijden van erflaatster. Voorts stelt de Belastingdienst dat verzoeker zijn verzoek tijdig heeft gedaan. De belastingschulden zijn echter geen onbekende schulden als bedoeld in artikel 4:194a BW. Daartoe wordt aangevoerd dat aangesloten moet worden bij het begrip te goeder trouw (artikel 3:11 BW) . De Belastingdienst stelt dat van verzoeker verwacht mag worden dat hij onderzoekt waaruit de nalatenschap bestaat omdat op hem de verplichting rust om de nalatenschap af te wikkelen. Verzoeker had minstens de administratie moeten raadplegen en dat heeft hij nagelaten. Van belastingschulden wordt overigens in beginsel aangenomen dat de erfgenaam deze kent danwel behoort te kennen. In de op 28 november 2017 ontvangen brief van de Belastingdienst wordt verder betoogd dat het onderzoek dat verzoeker voor het overlijden van erflaatster heeft gedaan, niet volstaat. De Belastingdienst concludeert daarom tot afwijzing van het verzoek.

3.3.

De kantonrechter overweegt dat artikel 4:194a BW op 1 september 2016 in werking is getreden. Verzoeker heeft door het overleggen van de verklaring van 2 september 2016 voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de nalatenschap zuiver heeft aanvaard op 2 september 2016. Desgevraagd heeft hij te kennen gegeven dat hij voor die datum geen handelingen heeft verricht die als daad van zuivere aanvaarding kunnen worden gekwalificeerd. De kantonrechter oordeelt gelet op het voorgaande dat artikel 4:194a BW van toepassing is.

3.4.

Artikel 4:194a lid 1 BW bepaalt dat een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, door de kantonrechter gemachtigd wordt om alsnog beneficiair te aanvaarden, indien hij binnen drie maanden na die ontdekking het verzoek daartoe doet. Het verzoekschrift is op 22 augustus 2017 ingekomen. Verzoeker stelt dat hij op 27 juni 2017 bekend is geworden met de hoogte van de belastingschulden. Uit de door hem overgelegde aanslagen (productie 3) blijkt dat deze zijn opgelegd in het tijdvak van 27 mei 2017 tot en met 26 juni 2017, deels overeenkomstig aangiften. De aangiften zijn volgens verzoeker op of na 9 juni 2017 ingediend. De Belastingdienst heeft een en ander niet weersproken. De kantonrechter is gelet hierop van oordeel dat verzoeker zijn verzoek tijdig heeft gedaan, namelijk binnen drie maanden na de oudste aanslag van 27 mei 2017 en aangifte van 9 juni 2017.

3.5.

Nu dient de vraag te worden beantwoord of de belastingschulden onbekende schulden zijn in de zin van artikel 4:194a BW. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt het volgende. Een onverwachte schuld is een schuld die de erfgenaam niet kende en evenmin behoorde te kennen op het moment dat hij de nalatenschap zuiver aanvaardde. Hiervoor wordt aangesloten bij het begrip te goeder trouw in artikel 3:11 BW. De goede trouw ontbreekt als een erfgenaam weliswaar een juiste voorstelling van zaken miste met betrekking tot de aanwezige schulden, maar onder de gegeven omstandigheden –rekening houdend met zijn eventuele deskundigheid- beter behoorde te weten of twijfelde of had moeten twijfelen over een schuld en heeft nagelaten hiernaar nader onderzoek te doen. Een erfgenaam die weet heeft van het bestaan van een schuld zal naar de exacte omvang ervan navraag moeten doen bij de schuldeiser. Laat hij dit na, dan is dit voor zijn rekening en risico. Bij de invulling van hetgeen een erfgenaam behoorde te kennen gaat het erom wat hij redelijkerwijze had kunnen weten. In ieder geval wordt van een erfgenaam verwacht dat hij heeft onderzocht waaruit de nalatenschap bestaat.

3.6.

Het was verzoeker bekend dat erflaatster voor zichzelf werkte vanuit een eenmanszaak, een B.V. en een V.O.F. Verzoeker heeft, zoals hij tijdens de zitting heeft bevestigd, zelf ook een onderneming ( [onderneming] ). Uit de door verzoeker overgelegde vermogensopstellingen (productie 4 en 5) blijkt dat verzoeker zich wel bewust was van door erflaatster verschuldigde premies en inkomstenbelasting 2015 en 2016 maar zelf een te lage inschatting had gemaakt van de hoogte daarvan en verder kennelijk geheel geen rekening had gehouden met door erflaatster dan wel haar ondernemingen verschuldigde omzetbelasting en vennootschapsbelasting. In de gegeven omstandigheden mocht van verzoeker verwacht worden dat hij nader onderzoek zou doen naar de verschuldigde belastingen door tenminste de betreffende administratie(s), de betrokken accountant en/of de Belastingdienst te raadplegen voordat hij zijn keuze maakte. Hij heeft dit onderzoek niet gedaan. Hij heeft volstaan met het bijhouden van inkomende post en het kennisnemen van de thuis aanwezige administratie terwijl hem bekend was dat ook administratie bij de (nieuwe) accountant lag en hem bovendien bekend was dat erflaatster ontevreden was over de wijze van administratie voeren van de oude accountant. Nu verzoeker heeft nagelaten nader onderzoek te doen naar de omvang van de nalatenschap moet dit voor zijn rekening en risico blijven en kan niet worden gesproken van schulden die hij niet kende of behoorde te kennen in de zin van artikel 4:194a BW. Het verzoek om te worden gemachtigd om de nalatenschap alsnog beneficiair te mogen aanvaarden wordt daarom afgewezen.

4Beslissing

De kantonrechter wijst het verzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2017, in tegenwoordigheid van mr. R.H.M. den Ouden, griffier.

Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend..



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733