Rechtbank Noord-Holland 16-10-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:10363

Datum publicatie12-01-2018
ZaaknummerC/15/262141 / FA RK 17-4360
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Gebruik woning;
Familieprocesrecht; Voorlopige voorzieningen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorzieningen. Man wil oa zijn gereedschapskist en het echtelijk bed. Nu het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw is toegekend, met de zich daarin bevindende inboedelgoederen, en het bed geen goed betreft "strekkend tot het exclusieve dagelijks gebruik van de man", wordt het verzoek van de man in zoverre afgewezen. Maar de kist mag mee. Geen proceskostenveroordeling. Art. 822 Rv.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd

locatie Haarlem

voorlopige voorzieningen/tegenspraak

zaak-/rekestnr.: C/15/262141 / FA RK 17-4360

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 oktober 2017

in de zaak van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. H. Loonstein, kantoorhoudende te Amsterdam,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. F.T. Pardaan, kantoorhoudende te Amsterdam.

1Procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 24 juli 2017;

- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 14 september 2017;

- het gewijzigde verzoekschrift van de man, ingekomen op 29 september 2017.

1.2

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 oktober 2017 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. H.J. Oosterhagen (kantoorgenoot van mr. H. Loonstein) en de vrouw door mr. F.T. Pardaan.

2Beoordeling

2.1

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 februari 2017 heeft deze rechtbank bepaald dat de man tot 1 juni 2017 bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen en de vrouw vanaf 1 juni 2017. Het verzoek van de man een door de vrouw te betalen partnerbijdrage vast te stellen is afgewezen, nu de man zijn behoefte onvoldoende heeft onderbouwd.

2.2

Vervolgens heeft de man op 23 mei 2017 de rechtbank verzocht te bepalen dat de man ook vanaf 1 juni 2017 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning. Bij beschikking van 28 juli 2017 heeft de rechtbank overwogen dat het verzoek van de advocaat van de man de mondelinge behandeling van dit verzoek aan te houden door de rechtbank voorafgaand aan de zitting is afgewezen. De advocaat van de man heeft de rechtbank vervolgens bericht dat de man geen andere mogelijkheid ziet dan zijn verzoek in te trekken. Hij was in de veronderstelling dat de zaak was afgedaan en de zitting niet door zou gaan. De behandeling van de zelfstandige verzoeken van de vrouw ter zitting is echter wel doorgegaan.

De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man binnen drie dagen na betekening van de beschikking van 17 (lees: 27) februari 2017 de echtelijke woning dient te verlaten afgewezen, gelet op de limitatieve opsomming van de voorlopige voorzieningen die de rechtbank voor de duur van het scheidingsgeding kan treffen. De rechtbank heeft de man veroordeeld in de kosten van deze procedure.

2.3

Uit het proces-verbaal van de zitting houdende mondeling vonnis van 16 augustus 2017 volgt dat de voorzieningenrechter de vordering van de man de vrouw te verbieden de tegen 11 augustus 2017 aangezegde ontruiming van de woning te laten plaatsvinden, heeft afgewezen, omdat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd.

2.4

De man heeft zijn verzoek van 24 juli 2017 om de beschikking van 27 februari 2017 te wijzigen in die zin dat hij bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan [adres] , voorafgaand aan de zitting ingetrokken, aangezien het de man gelukt is om tijdelijk een onderkomen te vinden.

De man verzoekt thans bij wege van voorlopige voorziening voor de duur van het geding te bepalen dat de vrouw de volgende goederen:

- bed;

- tuinbankstel;

- gereedschap;

- kleding;

aan de man ter beschikking moet stellen binnen twee dagen na datum van de beschikking.

2.5

De vrouw heeft verzocht te bevelen dat het meubilair dat de man uit de echtelijke woning heeft gehaald en heeft laten opslaan in een loods terug te brengen in de echtelijke woning en wel binnen drie dagen na betekening van de beschikking op straffe van een dwangsom van € 500 per dag bij niet nakoming. Voorts heeft zij verzocht de man te veroordelen in de kosten van het geding.

2.6

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de vrouw het gereedschap en de kleding van de man die zich nog in de woning bevindt aan de man zal geven. Ook zijn partijen overeengekomen dat de vrouw het tuinbankstel, dat naar het oordeel van de rechtbank geen goed tot het dagelijks gebruik van de man strekkend is, aan de man zal geven. In overleg met de advocaten zal daartoe een afspraak worden gemaakt.

2.7

Ten aanzien van het bed hebben partijen ter zitting geen overeenstemming kunnen bereiken. De man stelt dat hij de helft van het bed nodig heeft, gelet op zijn leeftijd, gezondheid en met name zijn suikerziekte. Het bed betreft een elektrisch bed en voor de man is het van belang dat hij met zijn benen omhoog kan liggen.

De vrouw stelt dat het weliswaar twee losse boxsprings zijn, maar dat deze bedden met een hoofdbord aan elkaar verbonden zijn en derhalve niet los van elkaar gehaald moeten worden. Bovendien beschikt de man volgens de vrouw over een bed en is er bij de vrouw grote twijfel over de medisch urgentie.

2.8

Op grond van artikel 822, lid 1, aanhef en onder b, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de rechter bevelen dat ieder der echtgenoten aan de andere echtgenoot beschikbaar zal stellen de goederen tot diens dagelijks gebruik strekkend, alsmede de goederen strekkend tot het dagelijks gebruik van de kinderen.

De betreffende voorlopige voorziening betreft een ordemaatregel. In de toelichting op voormeld wetsartikel staat dat de aanspraken en verplichtingen van elk der echtgenoten voortvloeiend uit het voor hen geldende huwelijksgoederenrecht onverlet blijven bestaan. Met deze voorlopige voorziening kan dus niet een verdeling van de volledige huisraad worden bewerkstelligd. Onder goederen tot dagelijks gebruik worden verstaan: kleding, toiletgerei, persoonlijke papieren, middelen voor de beroepsuitoefening, sportspullen en speelgoed ten behoeve van de kinderen.

Nu het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan de vrouw is toegekend, met de zich daarin bevindende inboedelgoederen, en het bed geen goed betreft strekkend tot het exclusieve dagelijks gebruik van de man, zal de rechtbank het verzoek van in zoverre afwijzen. Het betreft een goed waarover partijen bij de verdeling afspraken moeten maken.

2.9

De vrouw heeft verzocht de inboedel die de man heeft meegenomen en heeft opgeslagen in een loods terug te brengen.

De man stelt dat het verzoek niet voldoet aan de eisen van de wet. Artikel 822 Rv biedt geen ruimte voor een zodanig verzoek in het kader van een voorlopige voorziening. Dit geldt ook voor de verzochte dwangsom. De vrouw maakt overigens niet duidelijk om welke goederen het gaat. Bovendien stelt de man dat hij de woning op 17 augustus 2017 heeft verlaten en niets anders heeft meegenomen dan enkele goederen, die strekken tot zijn eigen dagelijkse gebruik. De vrouw stelt dat de man in samenwerking met de huurder de goederen zou hebben weggehaald, maar dit toont zij niet aan, aldus de man.

Naar het oordeel van de rechtbank valt voornoemd verzoek van de vrouw niet binnen de limitatieve opsomming van artikel 822 Rv. De vrouw is daarom in zoverre niet-ontvankelijk in haar verzoek.

proceskosten

2.10

De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten. Volgens de vrouw gaat het om een procedure waarin geen enkele nieuwe omstandigheid naar voren wordt gebracht die aanleiding zou kunnen vormen tot een ander oordeel van de rechter dan het eerder gegeven oordeel in de beschikking van 27 februari 2017. Bovendien heeft de man wederom zijn verzoek voorafgaand aan de zitting ingetrokken en heeft hij een tegenvordering gedaan, waarmee hij alleen maar probeert te bereiken dat ieder van de partijen zijn eigen kosten dienen te dragen.

Desgevraagd heeft de advocaat van de man ter zitting gesteld dat hij het verzoek tot afgifte van de goederen eerst bij de vrouw heeft neergelegd en dat de advocaat van de vrouw er juist op heeft gewezen dat deze kwestie vandaag aan de rechtbank kan worden voor gelegd, wat niet door de advocaat van de vrouw is betwist.

De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat elk van partijen de eigen kosten draagt, gelet op de aard van de procedure. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.

3Beslissing

De rechtbank:

3.1

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek de inboedel die de man heeft meegenomen en heeft opgeslagen in een loods terug te brengen;

3.2

beveelt dat de goederen tot zijn dagelijks gebruik strekkende, te weten het gereedschap dat is opgeslagen in de loods bij de echtelijke woning en de kleding van de man die zich nog in de echtelijke woning bevindt door de vrouw aan de man ter hand zullen worden gesteld;

3.3

wijst het meer of anders verzochte af;

3.4

bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2017.

Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733