Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12-12-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11092

Datum publicatie20-12-2017
Zaaknummer200.226.280/02
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Executiegeschil / verz. schorsing uitv. bij voorr.;
Alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Schorsing tenuitvoerlegging alimentatiebeschikking, nu deze is gebaseerd op misslagen. Man niet onderhoudsplichtig t.a.v. kind 1: noch biologische noch juridische vader. Geen rekening gehouden met aanzienlijke schuldenlast en beslag. Hof: verstandhouding tussen partijen is ernstig verslechterd doordat zij door de gemeente waren gehouden te procederen over de alimentatie en - kennelijk zonder toets van de gemeente op de haalbaarheid ervan - het maximale te vragen. Het hof acht dit maatschappelijk gezien ongewenst.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.226.280/02

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/433080 / FL RK 17-331)

beschikking van 12 december 2017 op het verzoek tot schorsing

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,
verzoeker,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. F.L. Lischer te Lelystad,

en

[verweerster] ,

wonende te [B] ,

verweerster,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 24 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van de beschikking in totaal € 198,50 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) en € 350,- per maand aan de vrouw als uitkering in de kosten van levensonderhoud, met ingang van de datum van de beschikking (hierna ook: partneralimentatie). De rechtbank heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie(s), ingekomen op 26 oktober 2017;

- het verweerschrift in het schorsingsverzoek met productie(s);

- een journaalbericht namens mr. Lischer van 27 november 2017 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De vaststaande feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2014 met elkaar gehuwd. Bij de bestreden beschikking van 24 juli 2017 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 6 november 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.2

Uit de vrouw zijn geboren [de minderjarige1] , [in] 2009 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] , [in] 2010 (verder te noemen: [de minderjarige2] ). De man heeft de kinderen niet erkend. Hij is de biologische vader van [de minderjarige2] .

3.3

Ten aanzien van zowel de man als de vrouw is sprake van een onderbewindstelling. De man en de vrouw hebben dezelfde bewindvoerder.

4De motivering van de beslissing

Toestemming bewindvoerder

4.1

Zowel mr. Lischer als mr. Uijt de boogaardt heeft ter zitting verklaard dat de bewindvoerder toestemming heeft gegeven voor het voeren van deze procedure. Dat de bewindvoerder op de hoogte is van de procedure blijkt naar het oordeel van het hof ook uit het e-mailbericht van de bewindvoerder aan mr. Lischer van 3 oktober 2017, waarin de bewindvoerder heeft verklaard dat uit het bij het bericht gevoegde budgetplan blijkt dat er voor de man geen financiële mogelijkheid is om kinder- en partneralimentatie te betalen. Gelet hierop is het hof van oordeel dat in het kader van de schorsingsprocedure voldoende vaststaat dat de bewindvoerder aan zowel de man als de vrouw toestemming heeft gegeven voor het voeren van deze procedure en is het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging ontvankelijk.

Schorsingsverzoek

4.2

Aan de orde is het verzoek van de man schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft.

4.3

Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.

4.4

Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.

( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.

(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.

(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.

(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.

Dat neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wenst aan zijn vordering ten grondslag kan leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

4.5

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof vast dat de bestreden beschikking is gebaseerd op feitelijke en juridische misslagen.

Ten eerste is de rechtbank bij de beoordeling van de verzoeken van de vrouw ervan uitgegaan dat [de minderjarige1] een kind van partijen is en heeft de rechtbank op grond daarvan bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] dient te voldoen. Dit terwijl ten tijde van de procedure in eerste aanleg de man niet onderhoudsplichtig was voor [de minderjarige1] (en ten tijde van deze schorsingsprocedure evenmin), omdat hij de biologische noch de juridische vader van [de minderjarige1] is. Het hof merkt hierbij op dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man beide kinderen wil erkennen en dat de vrouw bereid is hieraan haar medewerking te verlenen. Dat maakt evenwel nog niet dat de man thans een wettelijke onderhoudsplicht jegens [de minderjarige1] heeft.

Bovendien is bij de vaststelling van de alimentatie geen rekening gehouden met de aanzienlijke schuldenlast en het beslag op het inkomen van de man. Tussen partijen is niet in geschil dat hun gezamenlijke schuldenlast ongeveer € 62.500,- bedraagt.

Uit de overgelegde salarisspecificaties van de man - en de vrouw heeft dit erkend - blijkt dat er bij hem sprake is van een loonbeslag van € 335,- per maand en een inhouding door het Zorginstituut van € 134,38 per maand. Bij de bestreden beschikking is geen rekening gehouden met (één van) deze inhoudingen.

Verder is in het dictum van de bestreden beschikking als ingangsdatum voor de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw de datum van de beschikking gehanteerd. Echter, uit het wettelijk systeem, in het bijzonder de artikelen 1:81 en 1:157 Burgerlijk Wetboek (BW), volgt dat het de rechter niet vrij staat om de onderhoudsverplichting, die niet bij wijze van een voorlopige voorziening is vastgesteld, eerder in te laten gaan dan de dag waarop het huwelijk is ontbonden, in dit geval 6 november 2017.

Voorts stelt het hof vast dat de bewindvoerder niet in de procedure in eerste aanleg is betrokken, terwijl er op dat moment reeds sprake was van een onderbewindstelling bij zowel de man als de vrouw en de bewindvoerder dus zowel voor de man als de vrouw de vermogensrechtelijke belangen behartigde en nog altijd behartigt.

4.6

Ter zitting is gebleken dat de man en de vrouw het eens zijn dat - mede gelet op voornoemde onjuistheden - de kinder- en partneralimentatie bij de bestreden beschikking op een onjuist bedrag zijn vastgesteld. De man en de vrouw willen beiden dat de kinder- en partneralimentatie aan de hand van de juiste wettelijke maatstaven wordt vastgesteld.

Het hof neemt voorts in aanmerking dat bij een tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking zowel de man als de vrouw risico's loopt. De man loopt het risico dat hij gelet op het loonbeslag in de financiële problemen zal raken. De vrouw loopt het risico dat ze bij een executie van de beschikking van de rechtbank, in het geval dat in de hoofdzaak de kinder- en partneralimentatie door het hof op een lager bedrag of op nihil wordt vastgesteld, wordt geconfronteerd met een terugbetalingsverplichting.

4.7

Onder deze omstandigheden ziet het hof aanleiding om de werking van de bestreden beschikking voor zover het de kinder- en partneralimentatie betreft, te schorsen.

4.8

Het hof wenst verder het volgende op te merken. Partijen hebben aangegeven dat zij - mede gelet op hun aanzienlijke schuldenlast en het feit dat zij gezien hun gezamenlijke verantwoordelijkheid als ouders voor de kinderen, hun onderlinge verstandhouding goed willen houden - graag in onderling overleg overeenstemming hadden willen bereiken over de kinder- en partneralimentatie. Zij hebben echter, zo hebben partijen verklaard, van de gemeente niet de vrijheid gekregen om zelf tot overeenstemming te komen en zij waren gehouden om een verzoek tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie in te dienen, respectievelijk verweer hiertegen te voeren, waarbij beide partijen - kennelijk zonder enige toets van de gemeente op de haalbaarheid ervan - het maximale moesten vragen. Hierdoor is, zo is ter zitting gebleken, de verstandhouding tussen partijen ernstig verslechterd en zijn zij verder van elkaar af komen te staan dan voor deze procedure. Het hof acht het gevolg van deze kennelijk door de gemeente aan partijen opgelegde verplichting, mede gezien de belangen van de kinderen op een ongestoorde relatie tussen hun ouders, en de overigens daarmee gepaard gaande kosten, maatschappelijk gezien ongewenst. Het hof hoopt dat de periode tot de behandeling van de hoofdzaak door partijen benut kan worden om in onderling overleg tot afspraken te komen welke afspraken de instemming van de gemeente kunnen hebben.

5De beslissing

Het hof:

schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 24 juli 2017, voor zover deze de kinder- en partneralimentatie betreft.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 12 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733