Rechtbank Gelderland 17-11-2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:5953

Datum publicatie18-12-2017
ZaaknummerAWB - 17 _ 1678 en 17_1679
ProcedureMondelinge uitspraak
ZittingsplaatsArnhem
Formele relatiesHoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2018:9147, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenBestuursrecht; Belastingrecht
TrefwoordenFiscaal familierecht; Fiscaliteiten partneralimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De kosten voor het tenietdoen van een alimentatieverplichting zijn niet aftrekbaar. Dat de uitkomst van de procedure is dat de alimentatie moet worden terugbetaald door de ex-partner maakt dat niet anders. De wetgever heeft ervoor gekozen om kosten van verwerving, inning en behoud van de belaste alimentatie-uitkeringen wel in aftrek toe te laten, maar niet om kosten ter verkrijging van een negatieve persoonsgebonden aftrek in aftrek te brengen. Levert geen strijd met art. 1 EP bij EVRM op.

Volledige uitspraak


RechtbanK gelderland

Team belastingrecht

zaaknummers: AWB 17/1678 en 17/1679

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

17 november 2017 in de zaken tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser
(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 21 februari 2017 op de bezwaren van eiser tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2012 en 2013, de vergrijpboetes en de beschikkingen belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2017.

Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen

mr. [gemachtigde] en mr. [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is sinds [2011] gescheiden van zijn ex-partner. Vanaf 18 november 2010 heeft de ex-partner alimentatie ontvangen. Bij uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2015 is bepaald dat de ex-partner de alimentatie die zij vanaf 18 november 2010 heeft ontvangen dient terug te betalen. Tevens is de ex-partner veroordeeld tot betaling van de kosten van het onderzoeksbureau (€ 17.005,10) en de gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 45.000. De ex-partner bleek echter geen verhaal te bieden.

2. Eiser heeft in een brief aan verweerder gevraagd of de kosten aftrekbaar waren. Verweerder heeft in de brief van 24 juni 2014 geantwoord dat de kosten niet aftrekbaar zijn.

3. Eiser heeft vervolgens in de aangiftes IB/PVV 2012 en 2013 kosten die hij heeft gemaakt in verband met de terugvordering van de ten onrechte betaalde alimentatie aan zijn ex-partner, na overleg met zijn gemachtigde toch opgegeven als uitgaven voor onderhoudsverplichtingen. De bedoeling wasom de zaak zo aan de rechter te kunnen voorleggen. Eiser heeft in zijn aangiftes onder uitgaven voor onderhoudsverplichtingen een uitsplitsing gemaakt in een post “betaalde alimentatie” en in een post “kosten alimentatie”. De aanslagen zijn langs de geautomatiseerde weg conform de aangiftes opgelegd.

4. Verweerder heeft vervolgens navorderingsaanslagen opgelegd en de aftrek van kosten in verband met onderhoudsverplichtingen gecorrigeerd. Tevens heeft verweerder vergrijpboetes en beschikkingen belastingrente opgelegd.

5. Verweerder is in de uitspraken op bezwaar gedeeltelijk aan de bezwaren van eiser tegemoetgekomen. De vergrijpboetes zijn komen te vervallen en de aftrek van juridische kosten gemaakt ter behoud van eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering zijn alsnog in aanmerking genomen.

6. In geschil is eerst of verweerder bevoegd is tot navordering. Als dat zo is, is in geschil of de kosten die zijn gemaakt in verband met de terugvordering van de ten onrechte betaalde alimentatie aftrekbaar zijn.

Navorderingsbevoegdheid verweerder

7. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan verweerder indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat verweerder bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

8. Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat sprake is van een ambtelijk verzuim en dat er daarom geen nieuw feit is dat navordering rechtvaardigt. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat sprake is van kwade trouw van zowel eiser als de gemachtigde van eiser.

9. Van kwade trouw is sprake indien een belastingplichtige of zijn gemachtigde aan de Inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen verstrekt dan wel opzettelijk de juiste inlichtingen onthoudt. In de aangifte is duidelijk een onderscheid gemaakt tussen de betaalde alimentatie en de kosten. Eiser heeft dit conform zijn eigen opvatting opgegeven, die hij zelf oprecht pleitbaar vond. Verweerder heeft dit standpunt in zoverre gevolgd door de vergrijpboetes te laten vervallen, met als reden dat geen sprake is van verwijtbaarheid. Nu volgens verweerder geen sprake is van verwijtbaarheid, ontbreekt het voor kwade trouw vereiste opzet. Er is ook geen kwade trouw van de gemachtigde. Het in de aangifte gemaakte onderscheid is duidelijk en bij een handmatige beoordeling van verweerder zou het in één oogopslag onderkend zijn. Hiermee heeft de gemachtigde het standpunt van eiser daarom uitdrukkelijk onder de aandacht van verweerder gebracht. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat gemachtigde opzettelijk aan verweerder onjuiste inlichtingen heeft verstrekt dan wel opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, was de gemachtigde niet verplicht om eerst het standpunt van verweerder in de aangifte te volgen en daarna bezwaar tegen de eigen aangifte te maken. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van kwade trouw van eiser of zijn gemachtigde.

10. Verweerder heeft voorts gesteld dat sprake is van een kenbare fout als bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR.

11. Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de AWR is navordering steeds, dus ook bij afwezigheid van een nieuw feit, mogelijk indien aanvankelijk te weinig belasting is geheven ten gevolge van een fout en dit de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Van kenbaarheid is volgens de wet in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 procent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.

12. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een kenbare fout. De aanslagen hebben niet berust op een bewuste keuze van verweerder, maar waren het gevolg van een fout ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften. Verweerder heeft zich in de brief van 24 juni 2014 duidelijk op het standpunt gesteld dat de door eiser gemaakte kosten niet in aftrek kunnen worden genomen. Verweerder is niet expliciet op dit standpunt teruggekomen. Er was voor eiser ook geen reden om aan te nemen dat verweerder daarover anders is gaan denken. Dat de aanslagen conform de aangiftes zijn vastgesteld, is daarvoor onvoldoende. Hieruit volgt namelijk niet expliciet dat verweerder een ander standpunt inneemt dan in de brief van 24 juni 2014, zodat de fout van verweerder voor eiser kenbaar was (vgl. Hoge Raad 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1529, rechtsoverweging 2.3.4).

13. Nu sprake is van een kenbare fout, was verweerder bevoegd om tot navordering over te gaan.

Aftrekbare kosten

14. Eiser kon door omstandigheden zijn alimentatieverplichtingen niet meer voldoen. Zijn ex-partner heeft vervolgens executoriaal beslag laten leggen op zijn uitkering en wist, volgens eiser, de deurwaarder te bewegen om de wettelijke beslagvrije voet te negeren. Vanaf dat moment had eiser geen inkomen. De procedure over de alimentatie was nodig om het inkomen uit die uitkering veilig te stellen. Het behoud van tenminste een deel van de uitkering is gaan prevaleren boven het bestrijden van de onrechtmatige alimentatie. De opgegeven aftrekbare kosten moeten vanuit dat perspectief worden beoordeeld, zodat zij aftrekbaar zijn, aldus eiser.

15. Wat de achterliggende reden van de procedure tegen de alimentatieverplichting ook is, de kosten zijn gemaakt in een procedure over die alimentatieverplichting. De omstandigheid dat de uitkomst van de procedure is dat de alimentatie moet worden terugbetaald door de ex-partner maakt dat niet anders. Het gaat dus niet om een bron van inkomen voor eiser, waarvoor kosten zijn gemaakt. Terugbetaalde alimentatie vormt een negatieve persoonsgebonden aftrek als bedoeld in artikel 3.139 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) . De Wet IB 2001 biedt geen mogelijk om kosten ter verkrijging van een negatieve persoonsgebonden aftrek in aftrek te brengen. Alle beroepsgronden van eiser stuiten hierop af.

16. De stelling van eiser dat het onrechtvaardig is dat zijn ex-partner wel de gemaakte kosten ter verkrijging van de alimentatie kan aftrekken, terwijl zij hem heeft opgelicht, en hij zijn kosten niet kan aftrekken, kan niet leiden tot een kostenaftrek voor eiser. De wetgever heeft ervoor gekozen om kosten van verwerving, inning en behoud van de belaste alimentatie-uitkeringen wel in aftrek toe te laten. Daarnaast heeft de wetgever er voor gekozen om bij de negatieve persoonsgebonden aftrek wegens onderhoudsuitgaven geen aftrekbare kostenregime toe te passen. De wetgever is met deze keuze niet getreden buiten de ruime beoordelingsmarge die hem toekomt. Van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is daarom geen sprake. De rechtbank dient zich te houden aan de huidige keuze van de wetgever. De omstandigheden van dit geval zijn bijzonder, maar dat kan er niet toe leiden dat de kosten toch aftrekbaar zijn.

17. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de beschikkingen belastingrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen belastingrente ongegrond te worden verklaard.

18. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen ongegrond verklaard

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733