Rechtbank Den Haag 14-11-2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:13129

Datum publicatie08-12-2017
ZaaknummerAWB - 17 _ 3519
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenBestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; PGB;
Familieprocesrecht; Rechter is er klaar mee
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Gemeente zit al meer dan een jaar stil na verzoek voortzetting indicatie voor zoon met autisme. Rb: De gemeente heeft geheel uit het oog verloren dat het gaat om een minderjarige die kampt met stoornissen, zodat een beoordeling voortvarend moet worden aangepakt om hem en zijn moeder niet in onzekerheid te laten, maar vooral om de noodzakelijke zorg te kunnen inzetten. Dat de gemeentelijke jeugdconsulent meent dat 28 uur individuele begeleiding “wat veel” is, is onvoldoende om de zaak maar op zijn beloop te laten.

Volledige uitspraak


RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 17/3519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [zoon], te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R. Imkamp),

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

(gemachtigden: H. Wester en Y. Boonekamp).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van de Jeugdwet voor de periode van 2 augustus 2016 tot en met 2 augustus 2017 4 uren groepsbegeleiding en 10 uren individuele begeleiding toegekend in de vorm van Zorg in Natura (ZIN). De door eiseres gevraagde indicatie voor een persoonsgebonden budget (pgb) is afgewezen.

Verweerder heeft op 7 april 2017 schriftelijk aan eiseres medegedeeld dat een second opinion zal worden gevraagd aan een deskundige op het gebied van autisme, waarna een nieuw besluit zal worden genomen.

Eiseres heeft beroep ingesteld en de gronden nadien aangevuld. Op 27 oktober 2017 heeft zij tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. [zoon] , de minderjarige zoon van eiseres, ervaart beperkingen in zijn dagelijks functioneren als gevolg van een pervasieve ontwikkelingsstoornis waarbij een disharmonisch profiel aanwezig is. [zoon] heeft tevens sensorische integratieproblemen. Eiseres waarborgt de individuele begeleiding en zorg voor [zoon] . Daarnaast zijn de hulpverlenende instanties [instantie 1] en [instantie 2] betrokken.

2. Eiseres had in verband hiermee voor de periode van 25 augustus 2015 tot en met 24 juni 2016 een indicatie, inhoudende Begeleiding Individueel voor 4 uur per week en Begeleiding Groep voor 4 uur per week door een professionele zorgverlener in de vorm van ZIN, alsmede begeleiding individueel door niet‑professionele zorgverlener (zijnde de moeder van [zoon] , eiseres) met een omvang van 28 uur per week in de vorm van een pgb, tegen een tarief van € 20,-- per uur.

3. Op 2 juli 2016 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij zij om voortzetting van de indicatie verzoekt.

4. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten eiseres voor de periode van

2 augustus 2016 tot en met 2 augustus 2017 4 uren groepsbegeleiding en 10 uren individuele begeleiding toe te kennen in de vorm van ZIN. De door eiseres gevraagde indicatie voor een pgb is afgewezen. Verweerder is tot deze beslissing gekomen omdat eiseres zich onvoldoende heeft georiënteerd op de zorg in natura en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit aanbod niet passend is en waarom juist een pgb noodzakelijk is. Aan de weigering ligt ook ten grondslag dat, ondanks de langdurige inzet van eiseres, geen vooruitgang is geboekt in de verhoging van de zelfredzaamheid van [zoon] .

5. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verweerder advies gevraagd aan de commissie bezwaarschriften gemeente Voorschoten (de commissie). In het advies van de commissie van 9 maart 2017 wordt geconcludeerd dat verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De commissie adviseert verweerder om het primaire besluit niet in stand te laten en bij het nemen van een beslissing op het bezwaar een derde deskundige in te schakelen op het gebied van autisme en deze om een second opinion te vragen waarbij tevens de benodigde uren in kaart worden gebracht. Voorts adviseert de commissie om de feiten opnieuw vast te stellen en te waarderen. Tot slot wordt nog geadviseerd om de nagekomen motivering van eiseres voor het inzetten van een pgb bij de beslissing op het bezwaar te betrekken. Verweerder heeft zich aan het advies geconformeerd.

6. In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat het bestreden besluit geen materiële toekenning bevat, nu slechts een nieuw onderzoek wordt aangekondigd. De

bestreden beslissing is daarmee niet alleen in strijd is met de artikelen 2.3 en 8.1.1. van de

Jeugdwet (nu nog altijd geen passende voorziening is toegekend), maar ook met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat geen sprake is van een volledige heroverweging.

In de zaak met zaaknummer SGR 17/3519

7. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Artikel 6:2 Awb luidt – voor zover van belang - als volgt:

Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:

a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en

b. het niet tijdig nemen van een besluit.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt.

8. De rechtbank overweegt dat verweerder in de brief van 7 april 2017 niet heeft beslist op het bezwaarschrift van eiseres. Er is slechts medegedeeld dat verweerder een nieuw besluit zal nemen, waarbij een deskundige op het gebied van autisme om een second opinion wordt gevraagd. In zoverre is de brief van 7 april 2017 niet gericht op enig rechtsgevolg. De brief van verweerder van 7 april 2017 kan evenmin aangemerkt worden als een schriftelijke weigering een besluit te nemen. Eiseres heeft zich er niet op beroepen dat sprake zou zijn van het niet tijdig nemen van een besluit.

Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerders brief van 7 april 2017 geen besluit is waartegen beroep openstaat. De rechtbank zal daarom het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaren.

De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroepschrift aan te merken als bezwaarschrift dat ter behandeling doorgezonden dient te worden naar verweerder; er is immers bezwaar ingesteld en er zal - aldus verweerder in zijn verweerschrift en ter zitting – na ontvangst van het advies van de deskundige alsnog een besluit op dat bezwaar genomen worden.

In de voorlopige voorziening

9. De conclusie uit het voorgaande is dat de procedure zich thans nog in de bezwaarfase bevindt.

10. Artikel 8:81 van de Awb luidt, voor zover van belang, als volgt:

  • Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

  • Indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak.

  • 11. Eiseres heeft op 27 oktober 2017 een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Daarbij heeft zij gesteld dat zij al anderhalf jaar in onzekerheid verkeert over de uitkomst van de procedure en zich inmiddels geconfronteerd ziet met een teruggang in inkomen met alle bijbehorende zorgen van dien. Zij verzoekt om het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat een jeugdhulpvoorziening wordt toegekend conform de oude indicatie tot zes weken nadat verweerder een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.

    12. Ter zitting is door eiseres toegelicht dat zij voor 10 uren in de week werkt bij een soepele werkgever, die het haar mogelijk maakt om die werkzaamheden niet te verrichten, terwijl wel voorschotten op haar salaris worden doorbetaald. Zij doet dit om de hulp aan haar zoon te continueren. In de situatie van eiseres is voldoende spoedeisend belang gelegen.

    13. Voorts wordt overwogen dat eiseres de thans in geding zijnde aanvraag heeft gedaan op 2 juli 2016. Het primaire besluit is door verweerder genomen op 11 juli 2016. In de bezwaarfase heeft de commissie op 9 maart 2017 geadviseerd dat het primaire besluit niet in stand kan blijven, waarbij verweerder zich op 7 april 2017 heeft aangesloten. Sindsdien is verweerder echter niet verder gekomen dan het aanwijzen van een deskundige op het gebied van autisme, die inmiddels één (1) gesprek met eiseres heeft gehad, terwijl ook ter zitting nog onduidelijk is gebleven of nog meer gesprekken noodzakelijk zijn, wanneer het advies te verwachten is en hoe daarna het verdere besluitvormingstraject zal zijn. Verweerder heeft daarbij, zoals ook ter zitting besproken, geheel uit het oog verloren dat het hier gaat om een minderjarige inwoner van verweerders gemeente die kampt met stoornissen en beperkingen, zodat een beoordeling als de onderhavige voortvarend moet worden aangepakt teneinde de minderjarige en zijn moeder niet onnodig lang in onzekerheid te laten verkeren, maar vooral om de voor die minderjarige naar deskundig oordeel noodzakelijke zorg voortdurend te kunnen inzetten, Het enkele feit dat verweerders jeugdconsulent meent dat de aangevraagde 28 uur individuele begeleiding “wat veel” is, is onvoldoende om de zaak maar op zijn beloop te laten. Dat eiseres twee eerdere afspraken zou hebben afgezegd is evenmin voldoende reden om thans geen voorziening te treffen.

    14. In het voorgaande wordt aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen tot 6 weken na het verzenden van de beslissing op bezwaar door verweerder, te rekenen vanaf de dag dat het verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan, te weten 27 oktober 2017. De rechtbank bepaalt hierbij dat verweerder gedurende die periode aan eiseres een pgb toekent van 28 uur per week, tegen een tarief van € 20,-- per uur. De rechtbank sluit daarbij aan bij de eerder afgegeven indicatie. Voor een voorlopige voorziening inzake de toegekende ZIN is geen aanleiding, reeds omdat die toekenning – in tegenstelling tot de weigering van het pgb – ziet op een inmiddels afgesloten periode in het verleden.

    15. Omdat de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening toewijst, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

    16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

    Beslissing

    In de zaak met zaaknummer 17/3519

    - verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

    In de voorlopige voorziening

    • treft de voorlopige voorziening dat verweerder eiseres vanaf 27 oktober 2017 tot 6 weken na verzending van de beslissing op bezwaar een persoonsgebonden budget toekent van 28 uur per week, tegen een tarief van € 20,-- per uur;

    • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46,-- aan haar vergoedt;

    • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 990,--.

    Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, bestuursrechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. N. Breda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017.

    Rechtsmiddel

    In de zaak met zaaknummer 17/3519

    Tegen de uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

    In de voorlopige voorziening

    Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.



    © Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733