Rechtbank Amsterdam 01-11-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8292

Datum publicatie14-11-2017
ZaaknummerC/13/607834 / FA RK 16-3138 en C/13/618476/FA RK 16-7633
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Aandeel pp in ontbonden gemeenschap art. 1:100
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van art. 1:100 BW (verdeling huwelijksgoederengemeenschap bij helfte). Nu partijen nimmer hebben samengewoond, de vrouw snel na de huwelijkssluiting zwanger was van een andere man, het huwelijksvermogen voornamelijk bestaat uit voorhuwelijksvermogen van de man, en de vrouw geen verweer heeft gevoerd, is dit i.c. het geval. Naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw aanspraak zou kunnen maken op de helft van het huwelijksvermogen.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/13/607834 / FA RK 16-3138 en C/13/618476/FA RK 16-7633 (RW/SM)

Beschikking van 1 november 2017 betreffende de echtscheiding en verdeling gemeenschap van goederen

in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekende partij,

hierna mede te noemen de man,

advocaat mr. A.H.A. Kessels te Amsterdam,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verwerende partij,

hierna mede te noemen de vrouw.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Bij beschikking van 7 december 2016 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft de rechtbank bepaald dat de man uiterlijk voor de pro forma datum van 28 december 2016 aan de rechtbank dient te laten weten of hij de zaak ter zitting behandeld wenst te zien en is iedere verdere beslissing aangehouden. De inhoud van deze beschikking wordt hier als herhaald en ingelast beschouwd.

1.2.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de na 7 december 2016 ingekomen stukken, voor zover van belang;

- het op 13 december 2016 ingediende F8-formulier van de zijde van de man;

- het op 31 januari 2017 ingediende F9-formulier met bijlagen van de zijde van de man.

1.3.

De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 29 september 2017.

Gehoord zijn: de man en zijn advocaat.

1.4.

De vrouw is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

2De verzoeken

2.1.

De rechtbank dient nog een beslissing te nemen ten aanzien van de volgende verzoeken van de man met betrekking tot de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen. De man verzoekt de rechtbank:

a. te bepalen dat dat de vrouw geen mede-eigenaar is geworden van de woning aan de [adres] en de inboedel van die woning niet valt onder de gemeenschap van goederen;

b. te bepalen dat de vrouw geen aanspraak maakt op de helft van dc eventuele waardevermeerdering van de woning en de helft van de inboedel van de woning;

c. te bepalen dat eventuele aanwezige spaartegoeden die op de bankrekening van de man staan aan de man worden toegescheiden en eventuele spaartegoeden die op de bankrekening van de vrouw staan aan de vrouw worden toegescheiden.

2.2.

De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man.

3De beoordeling

Toepasselijk recht

3.1.

Partijen zijn gehuwd te Suriname. Op het huwelijksvermogensregime van partijen is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: Verdrag) van toepassing. Partijen hadden ten tijde van de huwelijkssluiting geen gemeenschappelijke nationaliteit. Tevens is gebleken dat partijen nimmer hebben samengewoond, zodat niet geconcludeerd kan worden dat zij een eerste huwelijksdomicilie hebben gehad.

Aangezien de man de Nederlandse nationaliteit heeft, hij nimmer in Suriname heeft gewoond, en – voor zover bij de rechtbank bekend – het gehele huwelijksvermogen zich in Nederland bevindt, volgt de rechtbank de man in zijn standpunt dat de het huwelijksvermogensregime van partijen het nauwst verbonden is met Nederland. Nu is gesteld noch gebleken dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen bestaat.

3.2.

De man verzoekt de rechtbank primair om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van de hoofdregel van artikel 1: 100 BW, waarin staat dat de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. De man voert daartoe aan dat de vrouw na het huwelijk nooit naar Nederland is gekomen en hij nooit in Suriname heeft gewoond. Hij heeft de vrouw in Suriname ontmoet tijdens een kort verblijf aldaar en is daar met haar gehuwd. Toen de man weer in Nederland was bleek als snel dat de vrouw zwanger was van een andere man, wat zij niet heeft ontkend. Inmiddels is in Suriname het verzoek van de vrouw met betrekking tot de ontkenning van het vaderschap van de man gegrond verklaard. Dit moet alleen nog in de registers worden geregistreerd.

De man merkt op dat hij zijn woning reeds heeft gekocht voor het huwelijk van partijen. De koopsom van de woning is gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening, waarvoor uitsluitend de man zich als schuldenaar heeft verbonden jegens de bank. Een deel van het aankoopbedrag van de woning is door de man voldaan uit zijn privévermogen. De man en de vrouw hebben nimmer samengeleefd in deze woning en de man heeft van meet af aan de hypothecaire lasten voldaan. Hij bewoont de woning alleen en zal daar blijven wonen. Alle overige kosten die betrekking hebben op de woning komen eveneens uitsluitend ten laste van de man. De vrouw heeft tot op heden nimmer bij gedragen aan de lasten van de man met betrekking tot de woning. Gelet op het voorgaande stelt de man dat het in strijd is met de redelijkheid en de billijkheid dat de vrouw wordt beschouwd als mede-eigenaar van de woning. Voorts kan zij onder deze omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, geen aanspraak maken op de helft van de eventuele waardevermeerdering van de woning, die alleen kan worden gerealiseerd door verkoop van de woning. De vrouw kan, bezien tegen deze achtergrond, evenmin aanspraak maken op de helft van het spaargeld dat gekoppeld is aan de hypothecaire lening.

3.3.

In het geval uw rechtbank voorbij gaat aan het primaire standpunt van de man, verzoekt de man de rechtbank om, indien wordt bepaald dat de vrouw wel mede-eigenaar

is geworden van de echtelijke woning en recht heeft op de verdeling van de overwaarde, vervolgens te bepalen dat aanleiding bestaat om af te wijken van het voornoemde wettelijk uitgangspunt ten nadele van de vrouw en verzoekt de rechtbank om een bedrag vast te stellen waar de vrouw naar de mening van de rechtbank recht op heeft, voor zover dat minder is de helft van de overwaarde. De man handhaaft in dat geval de verzoeken met betrekking tot de inboedel van de echtelijke woning, de overwaarde van de woning en de spaartegoeden van partijen.

3.4.

De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge art. 1:100 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, zodat die gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is niet geheel uitgesloten. Zij kan evenwel slechts worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, waarin het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap.

De rechtbank is gelet op de door de man geschetst gang van zaken omtrent het huwelijk van partijen, het feit dat zij nimmer hebben samengewoond, de vrouw snel na de huwelijkssluiting zwanger bleek te zijn van een andere man, het huwelijksvermogen voornamelijk bestaat uit voorhuwelijksvermogen van de man en de vrouw in de onderhavige zaak geen verweer heeft gevoerd, van oordeel dat er in het onderhavige geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden welke er toe leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de vrouw aanspraak zou kunnen maken op de helft van het huwelijksvermogen.

3.5.

Nu de man zowel vóór als tijdens het huwelijk van partijen alleen eigenaar was en is van deze woning en de vrouw door het huwelijk van partijen slechts aanspraak zou kunnen maken op de helft van de overwaarde van deze woning, zal de rechtbank de primaire verzoeken van de man ten aanzien van de verdeling dan ook toewijzen zoals hierna te melden.

3.6.

Mitsdien zal worden beslist als volgt.

4De beslissing

De rechtbank:

In de zaak met kenmerk C/13/607834/ FA RK 16-3138 (RW/SM)

- wijst het meer of anders verzochte af.

In de zaak met kenmerk C/13/618476/FA RK 16-7633 (RW/SM)

- stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen als volgt vast:

  • bepaalt dat dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de overwaarde van de woning van de man aan de [adres] en de inboedel van die woning niet valt onder de gemeenschap van goederen;

  • bepaalt dat eventuele aanwezige spaartegoeden die op de bankrekening van de man staan aan de man worden toebedeeld en eventuele spaartegoeden die op de bankrekening van de vrouw staan aan de vrouw worden toebedeeld;

- verklaart voormelde nevenvoorziening uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wesdorp, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op

1 november 2017. 1

1

Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en door de verschenen wederpartij binnen drie maanden na dagtekening van de beschikking;
- door de niet-verschenen wederpartij binnen drie maanden na de betekening van de beschikking in persoon of binnen drie maanden nadat deze beschikking op andere wijze is betekend en overeenkomstig art. 820, lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733