Rechtbank Noord-Holland 12-07-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:5743

Datum publicatie10-11-2017
ZaaknummerC/15/240373 / FA RK 16-1508
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Erkenning; Duomoeder / meemoeder
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Gezagdragende meemoeder krijgt alsnog (verv.) toestemming om kinderen geboren uit haar voormalige echtgenote te erkennen, nu het hun beider bewuste keuze was deze kinderen te krijgen en en te doen verwekken. Vastleggen juridisch ouderschap meemoeder in belang minderjarigen, al willen ze het niet. Geeft blijk van hun ontstaansgeschiedenis. Erkenning kids door nieuwe mannelijke partner geboortemoeder doorgehaald. Geslachtsnaam meemoeder ogv art. 1:5 lid 4 BW behouden.Art. 1:253sa BW en art. 1:204 lid 41 BW.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd

locatie Alkmaar

vervangende toestemming tot erkenning

zaak-/rekestnr.: C/15/240373 / FA RK 16-1508

beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 12 juli 2017

in de zaak van:

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna mede te noemen: [naam] ,

advocaat: mr. L.M. Wagemaker, kantoorhoudende te Hoorn Nh,

--tegen--

[naam] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna mede te noemen: [naam] ,

advocaat: mr. P.F.M. Deijkers, kantoorhoudende te Hoorn Nh.

De minderjarige kinderen [minderjarige] en [minderjarige] worden vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

1Procedure

1.1

In deze zaak is eerder beschikking gegeven op 29 juni 2016.

1.2

Ter griffie van de rechtbank is op 2 maart 2017 het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 februari 2017 ingekomen.

1.3

Ter griffie van de rechtbank is op 10 april 2017 ingekomen de brief van de advocaat van [naam] van 6 april 2017.

1.4

Ter griffie van de rechtbank is op 10 mei 2017 het aanvullend verzoekschrift van [naam] ingekomen van 9 mei 2017.

1.5

De behandeling van de zaak heeft, tegelijkertijd met de behandeling van procedurenummer C/15/258173/JU RK 17/690, plaatsgevonden op de zitting van 8 juni 2017. Hierbij zijn verschenen [naam] , bijgestaan door mr. L.M. Wagemaker, en [naam] , bijgestaan door mr. P.F.M. Deijkers. Voorts is verschenen [bijzondere curator] , de bijzondere curator. Namens de Raad is verschenen mevrouw [naam] . Namens de gecertificeerde instelling De Jeugd & Gezinsbeschermers (hierna: de GI) is verschenen de jeugdbeschermer mevrouw [naam] .

1.6

Op 23 juni 2017 heeft de advocaat van [naam] , op verzoek van de rechtbank, een recente geboorteakte van met betrekking tot de minderjarige [minderjarige] overgelegd.

2Behandeling van de zaak

2.1

De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen in de beschikking van 29 juni 2016 en overweegt in aanvulling daarop als volgt.

2.2

[naam] heeft verzocht haar vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van beide minderjarigen. Voorts heeft zij verzocht haar mede te belasten met het gezag over de minderjarigen.

[naam] heeft het verzoek gebaseerd op de stelling dat zij heeft ingestemd met een daad die de verwekking van de minderjarigen tot gevolg heeft gehad en dat [naam] zonder redelijke grond weigert toestemming voor de erkenning van de minderjarigen te verlenen.

[naam] heeft aangevoerd dat de erkenning van de minderjarigen in hun belang is.

2.3

Nadat de zaak op 16 juni 2016 ter zitting is behandeld zijn de stukken bij beschikking van deze rechtbank van 29 juni 2016 in handen van de Raad gesteld voor onderzoek naar de vraag:

- of het verlenen aan [naam] van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in het belang van de minderjarigen is;

- of er bij gezamenlijk gezag van [naam] en [naam] een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zouden raken tussen [naam] en [naam] en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is,

- en de rechtbank dienaangaande te adviseren.

De zaak is vervolgens aangehouden in afwachting van het rapport en advies van de Raad.

2.4

Op 2 maart 2017 is het rapport en advies van de Raad van 28 februari 2017 ingekomen.

2.5

Uit de brief van de advocaat van [naam] van 6 april 2017 blijkt dat [naam] op 10 maart 2017 de heer [de man] (hierna te noemen: de man) toestemming heeft verleend om beide minderjarigen te erkennen. Hierbij is gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam] .

2.6

Bij aanvullend verzoekschrift van 9 mei 2017 heeft [naam] verzocht:

- primair te bepalen dat de erkenning van de minderjarigen door de man nietig is;

- subsidiair te bepalen dat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] (met betrekking tot [minderjarige] ) en [plaats] (met betrekking tot [minderjarige] ) gehouden zijn tot doorhaling van de akte van erkenning van [minderjarige] en [minderjarige] , binnen een door de rechtbank te bepalen termijn.

2.7

Tegelijkertijd met deze zaak is ter zitting behandeld het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen (procedurenummer C/15/258173/JU RK 17-690). De rechter heeft ter zitting de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar verlengd, welke beslissing is neergelegd in de beschikking van deze rechtbank van 8 juni 2017.

2.8

Alvorens over te gaan tot bespreking van de verzoeken gaat de rechtbank eerst in op de blijkbaar bij betrokkenen bestaande onduidelijkheden over het gezag en de geslachtsnaam van de kinderen.

gezag

2.9

Partijen zijn gehuwd geweest. Ten tijde van het huwelijk zijn de kinderen geboren.

In artikel 1:253sa van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat over het staande hun huwelijk geboren kind een ouder en zijn echtgenoot die niet de ouder is, gezamenlijk het gezag uitoefenen, tenzij het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder.

Hieruit volgt dat, ook al is [naam] geen juridisch ouder, bij de geboorte van de kinderen van rechtswege gezamenlijk gezag is ontstaan. Dit gezamenlijk gezag loopt ook na echtscheiding door, zoals onder meer ook blijkt uit de echtscheidingsbeschikking van 13 januari 2011 waarin duidelijk is overwogen dat partijen gezamenlijk met het gezag zijn belast. Het gezamenlijk gezag van partijen blijkt ook uit de in het bij genoemde beschikking behorende ouderschapsplan, waarin ten laste van [naam] een kinderbijdrage is vastgesteld. Deze bijdrage is gegrond op artikel 1:253w BW waarin is bepaald dat de ander die met de ouder gezamenlijk het gezag uitoefent, verplicht is tot het verstrekken van levensonderhoud jegens het kind dat onder zijn gezag staat. Tenslotte volgt uit artikel 1:253y BW dat het gezamenlijk gezag alleen kan worden beëindigd door een beschikking van de rechter. Van een dergelijke beschikking is geen sprake, zodat vaststaat dat [naam] en [naam] reeds vanaf de geboorte van de minderjarigen en thans nog steeds voortdurend, gezamenlijk belast zijn met het gezag over de minderjarigen.

Het voorgaande houdt in dat het verzoek van [naam] inzake het gezag bij gebrek aan belang dient te worden afgewezen, [naam] is immers reeds met het gezag belast.

geslachtsnaam

2.10

Vervolgens gaat de rechtbank in op de kwestie ten aanzien van de geslachtsnaam.

2.11

[naam] heeft aangegeven dat de ambtenaar van de burgerlijke stand bij de geboorte van [minderjarige] abusievelijk de geslachtsnaam [geslachtsnaam] heeft opgenomen. Gelet op het geldende namenrecht heeft [minderjarige] vervolgens ook deze geslachtsnaam gekregen.

2.12

Ten tijde van de geboorte van [minderjarige] gold artikel 1:235sa derde lid BW, destijds luidend:

‘Artikel 5, vierde, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het kind, over wie de ouder en zijn geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen of uitoefenen, met dien verstande dat, indien de ouder en zijn partner niet uiterlijk ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte naamskeuze hebben gedaan, de ambtenaar van de burgerlijke stand als geslachtsnaam van het kind de geslachtsnaam van de moeder in de geboorteakte opneemt.’

De geboorteakte van [minderjarige] bevat een latere vermelding betreffende naamskeuze, waaruit blijkt dat partijen hebben gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam] . Gesteld noch gebleken is dat er om een aktewijziging is verzocht, dan wel anderszins een procedure tot naamswijziging is geëntameerd. De geslachtsnaam [geslachtsnaam] is derhalve op juiste wijze opgenomen in de registers van de burgerlijke stand.

2.13

Op 28 februari 2009 is artikel 1:253sa BW gewijzigd, waarbij het derde lid is komen te vervallen en thans in artikel 1:5, vierde lid, BW het volgende is bepaald:

‘Indien een kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders komt te staan, verklaren de ouders gezamenlijk voor of ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte welke van hun beider geslachtsnamen het kind zal hebben. Van de verklaring van de ouders die voor de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt een akte van naamskeuze opgemaakt. Van de verklaring van de ouders die ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, wordt melding gemaakt in de akte van geboorte. De eerste drie volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing indien een ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag als bedoeld in artikel 253sa over het kind zullen uitoefenen of uitoefenen. De verklaring die niet ter gelegenheid van de aangifte van de geboorte wordt afgelegd, kan ten overstaan van iedere ambtenaar van de burgerlijke stand worden afgelegd.’

Ten tijde van de geboorte van [minderjarige] waren reeds het gewijzigde artikel 1:253sa BW en 1:5, vierde lid, BW van kracht. Op grond van artikel 1:5, achtste lid, BW kan de verklaring als bedoeld in het vierde lid, slechts ten aanzien van de geslachtsnaam van het eerste kind worden afgelegd. [minderjarige] heeft derhalve van rechtswege eveneens de geslachtsnaam [geslachtsnaam] .

vervangende toestemming erkenning

2.14

De rechtbank zal in vervolg op de beschikking van 29 juni 2016 het verzoek van [naam] behandelen waarin zij heeft verzocht om haar vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarigen.

2.15

Uit het rapport van de Raad van 28 februari 2017 blijkt onder meer het volgende.

[minderjarige] is thans 13 jaar. Hij heeft geen contact meer met [naam] en staat niet open voor contactherstel. Er heeft tussen [minderjarige] en [naam] een incident plaatsgevonden waardoor deze situatie mede is ontstaan. Tot op heden is er geen gesprek tot stand gebracht tussen [minderjarige] en [naam] om over het incident te praten. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij het niet leuk heeft gevonden dat [naam] hem geen gedag heeft gezegd bij de overdracht van [minderjarige] . Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat [minderjarige] wel behoefte heeft aan een vorm van contact met [naam] . De Raad acht het van belang dat er tussen [minderjarige] en [naam] een herstelgesprek plaatsvindt. Bij [minderjarige] is sprake van gedragsproblematiek. Hij heeft ADHD en volgt speciaal onderwijs. Dit jaar zal [minderjarige] overstappen naar het middelbaar onderwijs. Regulier onderwijs is niet mogelijk, reden waarom [minderjarige] naar een school in [plaats] zal gaan.

[minderjarige] is thans 7 jaar. Hij ontwikkelt zich goed. [minderjarige] heeft contact met [naam] . Het is moeilijk voor [minderjarige] om loyaal te zijn aan zijn broer [minderjarige] en tevens onbelemmerd contact te hebben met [naam] . Ook mist hij [minderjarige] als hij bij [naam] is.

Hoewel [naam] en [naam] gezamenlijk deelnemen aan oudergesprekken bij de GI en ook bij de Raad gezamenlijk een gesprek hebben gevoerd, deelt de Raad de mening van partijen dat de ondertoezichtstelling tot nog toe geen resultaat oplevert. Er is sprake geweest van huiselijk geweld tijdens de relatie en er is weinig vertrouwen in elkaars ouderschap. Er is onduidelijkheid over de gezagssituatie. [naam] heeft [naam] altijd als ouder beschouwd en daarom een omgangsregeling laten bestaan. [naam] stemt echter niet in met erkenning waarmee [naam] ook juridisch ouder wordt, omdat dit volgens haar de strijd verder zal aanwakkeren.

De Raad is van mening dat [naam] en [naam] destijds bewust het ouderschap zijn aangegaan en daarmee de belangrijkste hechtingsfiguren in het leven van de kinderen zijn. Het beëindigen van het huwelijk tussen partijen is geen reden om de ingeslagen weg te veranderen. De juridische strijd tussen partijen overschaduwt het belang van deze hechting, hetgeen van groot belang is voor de ontwikkeling van de kinderen. Door erkenning wordt de feitelijke situatie geformaliseerd, nu [naam] ook na het uiteengaan van partijen een ouderrol heeft gehad en deze ook thans nog ten aanzien van [minderjarige] vervult. Erkenning past naar de mening van de Raad bij de hechtingsrelatie die de kinderen met [naam] zijn aangegaan en de Raad ziet daarin geen bedreiging voor de kinderen. Dat er op dit moment geen contact is tussen [minderjarige] en [naam] dient de erkenning niet in de weg te staan. Het lijkt, ook mede uit informatie vanuit de GI, dat er nog een zekere mate van betrokkenheid bestaat vanuit [minderjarige] naar [naam] . Het uitblijven van een herstelgesprek na het incident tussen [minderjarige] en [naam] lijkt de huidige situatie te verergeren. De Raad adviseert tot toewijzing van het verzoek.

2.16

In aanvulling op het in de beschikking van 29 juni 2016 opgenomen standpunt van [naam] is namens haar bij brief van 6 april 2017 en ter zitting het volgende aangevoerd. [naam] heeft in een emotioneel gesprek naar aanleiding van het rapport van de Raad aangegeven dat zij blij is dat de minderjarigen thans een warme liefdevolle gezinssituatie ervaren met een vader en moeder. [naam] heeft daarbij gezegd dat zij de kinderen een echte papa gunt en de minderjarigen aan de man overdraagt. [naam] heeft daarop de man toestemming gegeven om de minderjarigen te erkennen en daarbij hun achternaam te wijzigen in die van [naam] . Ten tijde van de relatie bestond de wettelijke mogelijkheid voor [naam] niet om de minderjarigen te erkennen. Bij partijen bestond ook niet de wens om de status van [naam] als duomoeder juridisch vast te leggen, terwijl deze mogelijkheid er via adoptie op redelijk eenvoudige wijze wel bestond. Het is volgens [naam] de vraag of de huidige wettelijke mogelijkheid om door erkenning ook als duomoeder juridisch ouder te worden ook zou moeten gelden als de duomoeder en de biologische moeder al langere tijd uit elkaar zijn. Nu [minderjarige] al langere tijd geen contact heeft met [naam] en dat ook pertinent niet wil, is het niet in zijn belang dat [naam] vervangende toestemming krijgt om hem te erkennen. En bovendien zal [minderjarige] , indien er al een erkenning komt, dit wederom ongedaan willen maken zodra hij meerderjarig is. Het belang van de minderjarigen moet voorop staan. Zij zien de man als hun vader. De man vervult die rol ook in het dagelijks leven van de minderjarigen. Beide minderjarigen ontlenen daaraan ook de status die zij willen. Het verzoek van [naam] moet dan ook worden afgewezen, aldus [naam] .

2.17

In aanvulling op het in de beschikking van 29 juni 2016 opgenomen standpunt van [naam] is namens haar bij aanvullend verzoekschrift van 9 mei 2017 en ter zitting het volgende aangevoerd. [naam] heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid door aan de man toestemming te geven om de minderjarigen te erkennen, nu reeds door [naam] een verzoek is ingediend om vervangende toestemming tot erkenning. Namens [naam] is ter zitting naar voren gebracht dat zij de rol van de man als verzorger en mede-opvoeder van de minderjarigen erkent, maar dat dat niet betekent dat hij in plaats van [naam] dan ook maar de juridisch ouder zou moeten zijn.

2.18

De bijzondere curator heeft ter zitting aangegeven dat zij niet meer achter haar eerdere advies kan staan, inhoudende dat erkenning door [naam] niet in het belang is van de minderjarigen. Dit advies was, zoals de bijzondere curator ter zitting heeft verklaard, met name gebaseerd op de stellige houding van [minderjarige] dat hij precies weet wat hij wil en dat zijn broertje hem daarin volgt. De bijzondere curator is er daarbij vanuit gegaan dat er geen enkele band meer bestond tussen [naam] en [minderjarige] . Uit het rapport van de Raad en hetgeen door de GI naar voren is gebracht, heeft de bijzondere curator opgemaakt dat die band, hoe minimaal ook, er wel is. Ook gelet op het feit dat er wel degelijk gezamenlijk gezag is en het feit dat [naam] ervoor heeft gekozen om hangende deze procedure de minderjarigen door de man te laten erkennen, heeft de bijzondere curator aangegeven dat het thans voor haar niet mogelijk is haar eerdere advies in het belang van de minderjarigen te achten en nog te handhaven.

2.19

De rechtbank overweegt dat in artikel 1:204, vierde lid, BW is bepaald dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen als dit in het belang is van het kind.

2.20

[minderjarige] is thans dertien jaar. De rechtbank begrijpt het verzoek van [naam] met betrekking tot [minderjarige] aldus dat zij verzoekt om de toestemming voor erkenning van zowel [naam] als [minderjarige] te vervangen door de toestemming van de rechtbank.

2.21

Erkenning is niet mogelijk als, zoals is bepaald in artikel 1:204 lid, eerste lid, onder e BW, er reeds twee ouders zijn. De erkenning is dan nietig.

2.22

Uit de stukken en de overgelegde geboorteakten van [minderjarige] en [minderjarige] blijkt dat zij, met toestemming van [naam] , op 10 maart 2017 zijn erkend door de man, waarbij [minderjarige] tevens toestemming heeft verleend voor zijn erkenning door de man. Bij deze erkenningen is gekozen voor de geslachtsnaam [geslachtsnaam] .

Het voorgaande betekent in principe dat er voor erkenning door [naam] geen plaats meer is, nu de minderjarigen thans twee juridische ouders hebben - [naam] en de man- en een eventuele erkenning door [naam] op grond daarvan nietig zou zijn. Echter, de rechtbank is van oordeel dat de door de man gedane erkenning dient te worden aangemerkt als een voorwaardelijke erkenning en overweegt daartoe als volgt.

[naam] en [minderjarige] hebben de man toestemming tot erkenning gegeven, terwijl de procedure inzake het verzoek van [naam] tot vervangende toestemming erkenning, reeds aanhangig was bij de rechtbank. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AE0745, NJ 2002/470 van 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2015:3196, 30 oktober 2015) volgt dat vanaf het moment waarop een verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning bij de rechtbank is ingediend en totdat daarop definitief is beslist, de geboortemoeder aan een ander slechts voorwaardelijk toestemming tot erkenning kan verlenen. Die toestemming heeft in dat geval alleen gevolg indien de door de ander gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke uitspraak is geweigerd. Dit betekent dat als het verzoek van [naam] wordt toegewezen de door de man gedane erkenning van de minderjarigen geen gevolg heeft (gehad). Indien het verzoek wordt afgewezen, heeft die erkenning het gevolg welke de wet daaraan toekent: de man is dan de juridische ouder van beide minderjarigen met ingang van 10 maart 2017.

2.23

Ter beoordeling van het verzoek om vervangende toestemming dient de rechter te beoordelen of erkenning door [naam] , als zijnde de instemmende levensgezel, in het belang is van de minderjarigen, zoals bepaald in artikel 1:204, vierde lid, BW.

2.24

Artikel 1:204 vierde lid, BW is met ingang van 1 april 2014 in de wet opgenomen (Wet van 25 november 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie; ook wel genoemd: de wet lesbisch ouderschap). Er is geen overgangsrecht.

Naast het reeds bestaande biologisch ouderschap is met de nieuwe wet het sociaal ouderschap opgenomen als grond voor het vestigen van familierechtelijke betrekkingen. De positie van kinderen geboren in lesbische relaties wordt hiermee zo veel mogelijk in overeenstemming gebracht met die van kinderen geboren in heteroseksuele relaties, zowel tijdens huwelijk als daarbuiten. De biologische werkelijkheid blijft wel een rol spelen. Het juridische ouderschap van de sociale ouder kan door het kind worden aangetast om zo de weg vrij te maken voor het juridisch ouderschap van de biologische ouder. Het uitgangspunt in het afstammingsrecht dat een kind niet meer dan twee juridische ouders kan hebben, is bij deze wetswijziging gehandhaafd. Bij de totstandkoming van de wet heeft de regering aangegeven dat het belang van het kind dat wordt geboren in een lesbische relatie het beste is gediend indien zijn feitelijke verzorgers en opvoeders ook zijn juridische ouders zijn. Het geeft duidelijkheid aan het kind wie zijn ouders zijn en brengt mee dat het kind vaker twee juridische ouders zal hebben. Het bestaande familie- en gezinsleven tussen de duomoeder en kind wordt zoveel als mogelijk geëerbiedigd. Het uitgangspunt is dat de biologische vader en het kind aanspraak hebben op erkenning in rechte van hun familierechtelijke betrekking. In uitzonderlijke gevallen kan het zo zijn dat de aanspraak van de biologische vader moet wijken met het oog op het belang van het kind al dan niet in samenhang beschouwd met het belang van de instemmende levensgezel. De geboortemoeder en de vrouwelijke instemmende levensgezel kiezen samen voor het ontstaan van een zwangerschap en zijn daarmee ook samen verantwoordelijk voor het bestaan van het uit die zwangerschap geboren kind (o.a. MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33032, 15, Gewijzigd amendement Kamerstukken II 2011/12, 33032,15, Handelingen 2013/2104, 33032, 7).

2.25

De rechtbank stelt vast dat beide minderjarigen zijn geboren tijdens het huwelijk van partijen. Partijen hebben naar het oordeel van de rechtbank bewust voor een huwelijk gekozen en voorts ook bewust gekozen om binnen dat huwelijk hun kinderen geboren te laten worden en samen moeders te zijn van die kinderen. In een relatie tussen twee personen van hetzelfde geslacht ontstaat een zwangerschap immers niet vanzelf. De geboorte van beide kinderen heeft veel betekend voor beide vrouwen en zij houden allebei van de kinderen, die zowel door [naam] als door [naam] als hun eigen kinderen worden gezien. Ten tijde van de geboorte van de minderjarigen stond voor [naam] alleen de mogelijkheid open om door adoptie juridisch ouder te worden van de minderjarigen. Partijen hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Gelet op het uiteengezette samenstel van feiten en omstandigheden kan de stelling van [naam] dat dit een aanwijzing is dat het nooit de bedoeling is geweest om [naam] juridisch ouder te laten worden, niet slagen. Ook het feit dat ze niet meer bij elkaar zijn en de geboortemoeder thans een vriend heeft, doet niets af aan de ontstaansverantwoordelijkheid en de liefde voor de minderjarigen van beide vrouwen. Dat partijen hun gezamenlijke ouderlijke verantwoordelijkheid ook na het beëindigen van het huwelijk als zodanig hebben opgevat blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit het bij de echtscheidingsbeschikking behorende ouderschapsplan, waarin partijen hun afspraken omtrent de kinderen hebben vastgelegd. Hierin is onder andere een zorgregeling vastgelegd en zijn partijen ten laste van [naam] zowel een kinderbijdrage als een partnerbijdrage overeengekomen. Dat deze bijdragen, op grond van het feit dat [naam] een bijstandsuitkering ontvangt, bij latere beschikking zijn gewijzigd, doet aan het voorgaande niet af.

Ook de stelling van [naam] dat de mogelijkheid om als duomoeder een kind te erkennen alleen in de wet zou zijn opgenomen indien er sprake is van een relatie en niet als partijen al langere tijd uit elkaar zijn, kan niet slagen. Erkenning door de duomoeder kan geschieden zonder tussenkomst van de rechter en met toestemming van de geboortemoeder. Dit gebeurt meestal tijdens de relatie, dan wel als de gezamenlijke wens bestaat om het juridisch ouderschap tot stand te brengen. Als de geboortemoeder echter weigert haar toestemming te geven voor erkenning bestaat thans ook voor de instemmende levensgezel, in dit geval de duomoeder, de wettelijke mogelijkheid om vervangende toestemming aan de rechter te vragen. Het mag duidelijk zijn dat er in die situaties meestal geen sprake meer is van een relatie of nog een gezamenlijke wens om het ouderschap te formaliseren, maar de wet biedt wel de mogelijkheid tot het realiseren van een gezamenlijk ouderschap, indien dit in het belang van het kind wordt geacht.

2.26

Tussen partijen is reeds vanaf de echtscheiding sprake van een ernstig verstoorde verhouding die zijn weerslag heeft op de minderjarigen. Dit heeft geresulteerd in eerder genoemde ondertoezichtstelling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de strijd zich met name richt op gezagsperikelen en de omgang. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het vastleggen van het juridisch ouderschap los staat van het gezag en de omgang, zoals ook reeds uit de bestendige jurisprudentie op dit onderdeel blijkt (zie o.a. ECLI:NL:GHSHE:2015:150). Afstamming ziet op de status en identiteit van een kind, waar gezag en omgang zien op de capaciteiten en mogelijkheden van de ouder(s) om het kind te verzorgen en op te voeden. Voor afstamming, gezag en omgang dient de rechter een ander wettelijk toetsingscriterium te hanteren.

2.27

Tussen [minderjarige] en [naam] is thans geen contact. [minderjarige] heeft wel contact met [naam] . In het kinderverhoor heeft [minderjarige] te kennen gegeven hij oud en wijs genoeg is om zijn mening te geven en zijn recht in mag brengen. [minderjarige] wil niets meer met [naam] te maken hebben. Hij wil ook niet dat zij hem erkent. [minderjarige] is boos op [naam] en zegt dat zij hem van de trap heeft gegooid. Hij is blij dat de man hem nu heeft erkend en hij gewoon een wettelijke vader en moeder heeft, zodat hij niet meer gepest kan worden met het feit dat hij twee moeders heeft. [minderjarige] zegt ook te zijn gepest met de naam [naam] en hij is blij dat hij de naam [naam] nu kan gebruiken. Verder heeft [minderjarige] aangegeven dat hij het jammer vindt dat het allemaal zo is gegaan. Hij vindt dat het zo ook niet goed gaat voor hem en zijn broertje. Hij begrijpt niet dat de moeders zo graag kinderen wilden maar nu hun ruzies niet kunnen bijleggen door elkaar de hand te geven.

2.28

De Raad heeft ter zitting zorgen uitgesproken over de wijze waarop [minderjarige] met de kwestie inzake de erkenning wordt belast en daarbij aangegeven dat een kind van zijn leeftijd zich daar niet druk om zou moeten mogen maken. De Raad ziet de weerstand van [minderjarige] dan ook in de context van het loyaliteitsconflict waarin hij en [minderjarige] zich reeds meerdere jaren bevinden.

2.29

De rechtbank onderstreept de visie van de Raad zoals die in het rapport uiteen is gezet en ter zitting nader is verduidelijkt. Zowel [naam] als [naam] zijn vanaf de geboorte van de minderjarigen de primaire verzorgers geweest en tussen beide moeders en de minderjarigen heeft een hechtingsproces plaatsgevonden, hetgeen van groot belang is voor hun ontwikkeling. Zowel [naam] en [naam] hebben hun verantwoordelijkheid als opvoeder en verzorger genomen. Zij waren vanaf de geboorte -en thans ook nog- gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen. Ook na de echtscheiding heeft [naam] deze verantwoordelijkheid genomen en tracht deze ook in de huidige situatie nog steeds te nemen. Het argument van [naam] dat bij een erkenning door [naam] de strijd alleen maar meer zal worden aangewakkerd gaat evenmin op. Er is gezamenlijk gezag, en reeds op grond daarvan is [naam] mede beslissingsbevoegd. De tussen partijen bestaande conflicten zien met name op gezag en omgang. Een erkenning brengt daarin geen negatieve verandering. Integendeel, duidelijkheid over de positie van [naam] kan wellicht rust brengen en dwingt partijen om in het belang van de minderjarigen samen te zorgen voor een werkbare opvoedsituatie.

De rechtbank is van oordeel dat het vastleggen van het juridisch ouderschap van [naam] in het belang van de minderjarigen is. Het sluit aan bij hun afstamming en geeft blijk van hun ontstaansgeschiedenis. Dat [minderjarige] op dit moment niet open staat voor contact met [naam] doet daar niet aan af en staat los van zijn belang bij het hebben van [naam] als juridisch ouder. De rechtbank merkt daarbij op dat het feit dat [minderjarige] dit niet wil, niet betekent dat het daarmee ook niet in zijn belang zou zijn. Dat [minderjarige] het in de huidige situatie fijn vindt dat de man een vader voor hem is, is een waardevolle aanvulling in het leven van zowel [minderjarige] als [minderjarige] . Echter, of de erkenning door de man, die niet de biologische ouder is van de minderjarigen, in hun belang kan worden geacht, kan door [minderjarige] niet worden beoordeeld. Wat daar ook van zij, er kan niet voorbij worden gegaan aan het recht en het belang van [minderjarige] en [minderjarige] om de rol van [naam] in hun leven als instemmende levensgezel, primair hechtingsfiguur alsmede gezagdragende verzorger vast te leggen en zo een familierechtelijke betrekking tot stand te brengen. Dat beide jongens dit belang op hun leeftijd - mede door het loyaliteitsconflict- niet zien en welk belang aan hun ook niet als zodanig is uitgelegd of kan worden uitgelegd, doet daar niet aan af. De rechtbank zal het verzoek van [naam] dan ook toewijzen en zowel de vereiste toestemming van [naam] (ten aanzien van [minderjarige] en [minderjarige] ) als de vereiste toestemming van [minderjarige] (ten aanzien van [minderjarige] ) tot erkenning door [naam] vervangen door de toestemming van de rechtbank.

2.30

Toewijzing van het verzoek betekent dat de door de man gedane erkenning van [minderjarige] en [minderjarige] niet rechtsgeldig is. De rechtbank komt daarbij niet meer toe aan de door de GI ter zitting gestelde vraag of de erkenning überhaupt rechtsgeldig is, nu partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag en [naam] zonder overleg en instemming van [naam] is overgegaan tot het tot stand brengen van een familierechtelijke betrekking tussen de minderjarigen en de man. Deze familierechtelijke betrekking is thans immers door toewijzing van het verzoek niet rechtsgeldig.

De rechtbank zal de ambtenaar gelasten om, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, de latere vermelding betreffende de erkenning van de minderjarigen door de man, opgemaakt op 10 maart 2017, door te halen, zodat er een latere vermelding betreffende de erkenning door [naam] kan worden opgemaakt, zodra [naam] -eveneens na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking- is overgegaan tot erkenning van de minderjarigen.

2.31

[naam] heeft verzocht om [naam] te veroordelen in de door [naam] gemaakte proceskosten. Daartoe heeft zij, onder meer, aangevoerd dat aan het uitgangspunt dat in de regel in familierechtelijke procedures de proceskosten worden gecompenseerd ten grondslag ligt dat deze procedures niet lichtvaardig of kwaadwillig worden gevoerd en een veroordeling de verzoening of het voortzetten van contact bemoeilijken. Van verzoening is geen sprake volgens [naam] en het contact is reeds verstoord. Bovendien kan er een proceskostenveroordeling plaatsvinden als een van beide partijen een verwijt kan worden gemaakt dat die partij lichtvaardig is gaan procederen of diens houding daartoe aanleiding geeft. Ook geldt de regel dat partijen serieuze pogingen moeten hebben gedaan om tot een oplossing te komen. [naam] stelt voorts dat het uitgangspunt is dat [naam] , indien zij meent dat zij daartoe steekhoudende en goed onderbouwde argumenten heeft, een procedure kan starten, maar dat er grenzen zijn. Deze grenzen zijn volgens [naam] door [naam] overschreden, nu door [naam] op basis van de in het verzoekschrift genoemde gronden de procedure is gestart.

2.32

De rechtbank overweegt dat inderdaad in de regel in familierechtelijke procedures betreffende voormalige echtelieden de proceskosten worden gecompenseerd. In hetgeen door [naam] is aangevoerd ziet de rechtbank, mede gelet op het feit dat het verzoek van [naam] zal worden toegewezen, geen aanleiding om van deze regel af te wijken. Partijen zijn gewezen echtgenoten. De reeds jarenlange strijd wordt blijkens de stukken, waaronder het rapport van de Raad, de ondertoezichtstelling en het verhandelde ter zitting, door beide partijen in stand gehouden. De rechtbank ziet in dit verzoek een bevestiging van die strijd. Er is geen aanwijzing dat [naam] deze procedure, waarin haar belang gegeven is, lichtvaardig is begonnen of daarbij grensoverschrijdende gronden heeft aangevoerd. Het verzoek van [naam] zal dan ook worden afgewezen.

3Beslissing:

De rechtbank:

3.1

verleent [naam] vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarigen:

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ;

3.2

wijst af het meer of anders verzochte;

3.3

gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] tot doorhaling van de latere vermelding betreffende erkenning ( [nummer] ), gedaan op [datum] door [de man] en behorende bij de akte van geboorte van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] ( [nummer] );

3.4

gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] tot doorhaling van de latere vermelding betreffende erkenning ( [nummer] ), gedaan op [datum] door [de man] en behorende bij de akte van geboorte van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] ( [nummer] );

3.5

draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .

3.6

draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .

Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Oosterbroek, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733