Rechtbank Amsterdam 01-11-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7868

Datum publicatie02-11-2017
ZaaknummerFA RK 17-5923
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenKinderen; Ontkenning ouderschap; Gerechtelijke vaststelling ouderschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Zoon > 40 jaar verzoekt ontkenning vaderschap van juridische vader en gerechtelijke vastelling vaderschap van biologische vader. Beide vaders zijn overleden. Was niet urgent. Pas nu de nalatenschap van biologische vader moet worden afgewikkeld zijn er problemen ontstaan. Rb: toepassing van de termijn van art. 1:200 lid 6 BW (uiterlijk 3 jaar nadat kind meerderjarig is geworden) is in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in de zin van art. 8 lid 2 EVRM. Toewijzing verzoeken.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/13/635090 / FA RK 17/5923 (HH WK)

Beschikking van 1 november 2017 betreffende gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap en gerechtelijke vaststelling van het ouderschap

in de zaak van:

[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen [verzoeker] ,

advocaat mr. M.D. Wisman te Amsterdam.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1 [belanghebbende 1] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen [belanghebbende 1] ,

2het openbaar ministeriete Amsterdam.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het op 23 augustus 2017 ter griffie ingediende verzoekschrift;

  • de brief met producties van de zijde van verzoeker, ingekomen op 25 september 2017;

- de op 4 oktober 2017 ingekomen conclusie van het openbaar ministerie.

1.2.

Op 4 oktober 2017 is het verzoek ter terechtzitting behandeld. Verschenen zijn: verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, [belanghebbende 1] en [naam 1] .

1.3.

Na de zitting is, zoals ter zitting besproken, een aanvulling op en wijziging van het verzoekschrift ingekomen. Dit stuk is op 9 oktober 2017 ontvangen.

1.4.

De beschikkingsdatum is bepaald op heden.

2De vaststaande feiten

2.1.

[naam 1] (hierna [naam 1] ) is op [datum] in het huwelijk getreden met [naam 2] , geboren te Amsterdam op [datum] (hierna: [naam 2] ). Dit huwelijk is op [datum] ontbonden door echtscheiding.

2.2.

Op [datum] is te Amsterdam [verzoeker] geboren. [naam 1] is zijn moeder. Omdat [verzoeker] is geboren binnen 306 dagen na de ontbinding van het huwelijk van [naam 1] en [naam 2] is op grond van Nederlands recht [naam 2] juridisch vader van [verzoeker] .

2.3.

Op [datum] zijn [naam 1] en [naam 3] , geboren op [datum] te Macclesfield, Groot-Brittannië (hierna [naam 3] ), in het huwelijk getreden. [naam 3] was eerder gehuwd met [naam 4] . Uit dit door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn geen kinderen geboren.

2.4.

[naam 2] is overleden op [datum] .

2.5.

Bij besluit van 25 augustus 1981 is de geslachtsnaam van [naam 3] veranderd in [naam 3] .

2.6.

Uit het huwelijk van [naam 1] en [naam 3] is op [datum] [belanghebbende 1] geboren. De juridische vader van [belanghebbende 1] is [naam 3] .

2.7.

Laatstgenoemd huwelijk is door echtscheiding ontbonden op [datum] .

2.8.

Op [datum] is [naam 3] overleden.

2.9.

[naam 3] was bij leven Brits burger. [naam 1] heeft de Nederlandse nationaliteit. Beiden woonden, toen [naam 3] overleed, in Amsterdam.

3Het verzoek en de standpunten

3.1.

Het gewijzigde en aangevulde verzoek strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] , alsmede tot vaststelling van het vaderschap van [naam 3] , ten aanzien van [verzoeker] .

3.2.

Het openbaar ministerie heeft zich in de conclusie op het standpunt gesteld dat het verzoek tot vaststelling van het vaderschap van [naam 3] op zichzelf niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat [verzoeker] [naam 2] juridisch als vader heeft en dat een DNA onderzoek met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de afstamming van [verzoeker] zou kunnen uitwijzen.

4De beoordeling

4.1.

Nu de gewone verblijfplaats van verzoeker in Diemen is gelegen, is de Nederlandse rechter en deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van de verzoeken.

Ontkenning vaderschap

4.2.

Naar Nederlands recht zijn familierechtelijke betrekkingen ontstaan tussen [verzoeker] en [naam 2] zodat op grond van artikel 10:93 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het Nederlandse recht van toepassing is op de vraag of de familierechtelijke betrekking tussen [verzoeker] en [naam 2] teniet kan worden gedaan in een procedure tot ontkenning van het vaderschap.

4.3.

In artikel 1:200 lid 6 BW is bepaald dat het kind een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap op de grond dat de juridisch vader niet zijn biologische vader is, moet indienen binnen 3 jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de juridisch vader vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit, kan het verzoek tot uiterlijk 3 jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend. Vast staat dat verzoeker het onderhavige verzoek niet heeft ingediend binnen de daarvoor gestelde termijn.

Verzoeker heeft aangevoerd dat voor zijn erkenning door [naam 3] er veel moest gebeuren. [naam 3] moest scheiden van [naam 4] en [naam 2] moest het vaderschap van [verzoeker] ontkennen. [naam 2] is echter op 8 juli 1976 overleden. [naam 1] heeft destijds wel juridische hulp ingeschakeld, maar om niet meer te traceren redenen is het niet gelukt [naam 3] [verzoeker] te laten erkennen. In het leven van noch verzoeker, noch van [naam 1] en [naam 3] was dat een probleem. Voor alle betrokkenen was duidelijk dat [naam 3] de vader van [verzoeker] was. Ook doordat [verzoeker] in 1981 de achternaam van [naam 3] kreeg, was er weinig gevoel van urgentie voor de erkenning. Pas nu de nalatenschap van [naam 3] moet worden afgewikkeld zijn er problemen ontstaan, doordat het juridisch vaderschap van [naam 3] ten aanzien van [verzoeker] nooit is vastgesteld. Verzoeker stelt dat het vasthouden aan genoemde termijn in dit geval in strijd is met artikel 8 lid 2 van het Europees verdrag tot bescherming van de van de mens en de fundamentele vrijheden (Evrm) .

4.4.

Voor het oordeel of sprake is van strijd met artikel 8 Evrm is onder meer van belang wat omtrent het biologisch vaderschap van [naam 3] ten aanzien van [verzoeker] is gebleken. Dat is het volgende.

Voor zowel verzoeker, [naam 3] , [belanghebbende 1] en [naam 1] heeft altijd vastgestaan dat [naam 3] de biologische vader is van [verzoeker] . [naam 1] heeft dit schriftelijk verklaard en ter zitting heeft zij dit bevestigd door te zeggen dat zij er 100% zeker van is dat [naam 3] de vader is van [verzoeker] . Zij heeft ook schriftelijk verklaard dat zij in februari 1974 met [naam 3] is gaan samenwonen. In 1981 heeft [verzoeker] de achternaam van [naam 3] gekregen. Ook voor [belanghebbende 1] was dit duidelijk. Verzoeker heeft foto’s overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat [naam 3] de vader was van [verzoeker] . Verzoeker en [belanghebbende 1] hebben daarbij terecht gewezen op de uiterlijke gelijkenis op de laatste foto’s tussen [naam 3] en [verzoeker] . Verder heeft verzoeker stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat in 2000 [naam 3] een bedrag aan hem heeft geschonken ter zake waarvan een beroep is gedaan op de fiscale vrijstelling die geldt voor schenkingen aan kinderen. Uit de stukken kan voorts worden afgeleid dat dit beroep is gehonoreerd. Ook zijn stukken in het geding gebracht waaruit blijkt van een samenwerking in vennootschap-onder-firma-verband van [naam 3] en [verzoeker] in 2000 en 2001 en van [verzoeker] , [belanghebbende 1] en [naam 3] vanaf 2015. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat een DNA-onderzoek om te kunnen bepalen of zij broer en zus zijn, niet tot de mogelijkheden behoort. Volgens verzoeker bevindt zich in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam nog weefsel van [naam 3] , maar dit weefsel wordt alleen vrijgegeven op grond van een rechterlijk bevel. Verzoeker hoopt, daarbij gesteund door [belanghebbende 1] dat een DNA-onderzoek achterwege kan blijven.

4.5.

De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen hierboven onder 4.4. is overwogen -ook al ontbreekt DNA-onderzoek- vast staat dat [naam 3] de biologisch vader en verwekker is van [verzoeker] .

4.6.

Wat betreft de overschrijding van de termijn in artikel 1:200 lid 6 BW overweegt de rechtbank vervolgens als volgt.

Het stellen van een dergelijke termijn levert in beginsel geen ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 Evrm op, nu deze in de wet gegeven termijn noodzakelijk is in een democratische samenleving om de rechtszekerheid te waarborgen en voorts ter bescherming van de belangen van het kind.

In dit geval staat echter vast dat de juridisch vader van [verzoeker] , [naam 2] , niet zijn biologische vader is. Dat is [naam 3] . Voor verzoeker en [belanghebbende 1] , hun moeder en [naam 3] heeft dit altijd vastgestaan. In dit geval ziet de rechtsbank daarom niet in hoe de rechtszekerheid zou worden geschaad bij het niet vasthouden aan bedoelde termijn. Voorts wordt het belang van [verzoeker] niet beschermd door het vasthouden aan de termijn. Hij is inmiddels meerderjarig, is in deze zaak verzoeker en heeft uitgelegd dat hij belang heeft bij vaststelling het vaderschap van [naam 3] ten aanzien van hem. Daarvoor is nodig dat de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] ten aanzien van [verzoeker] gegrond wordt verklaard.

Op grond van het voorgaande acht de rechtbank toepassing van de in artikel 1:200 lid 6 BW gestelde termijn in deze zaak naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dit brengt met zich dat toepassing van voornoemde termijn een ongerechtvaardigde inmenging in de zin van artikel 8 lid 2 Evrm betekent. Daarom laat de rechtbank in dit geval de termijn buiten beschouwing en is [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek tot ontkenning.

4.7.

Zoals hierboven is overwogen staat vast dat [naam 3] de biologische vader is van [verzoeker] . Daarom zal het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] ten aanzien van [verzoeker] op grond van artikel 1:200 lid 1 BW worden toegewezen.

Gerechtelijke vaststelling ouderschap

4.8.

Ingevolge artikel 10:97 BW is op dit verzoek het Nederlandse recht van toepassing, zijnde het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van [naam 1] en [naam 3] ten tijde van zijn overlijden.

4.9.

Op grond van artikel 1:207 lid 1 BW kan het ouderschap van een persoon worden vastgesteld op onder meer de grond dat deze de verwekker is van het kind. Aan het indienen van een verzoek tot gegrondverklaring van het ouderschap is voor een kind geen termijn verbonden.

4.10.

Zoals hierboven is overwogen staat vast dat [naam 3] de verwekker is van [verzoeker] . De rechtbank acht het in het belang van [verzoeker] dat zijn afstamming komt vast te staan en de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Van beletselen als bedoeld in artikel 1:207 lid 2 BW is de rechtbank niet gebleken. Op de voorwaarde dat de ontkenning van het vaderschap heeft plaatsgevonden is het verzoek daarom toewijsbaar.

4.11.

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5De beslissing

- verklaart gegrond de ontkenning van het vaderschap van [naam 2] ten aanzien van:

[verzoeker] ,
geboren te Amsterdam op [datum] ;

- draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam;

- stelt – onder de opschortende voorwaarde dat de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap een feit is – het ouderschap (vaderschap) vast van:

[naam 3] ,
geboren te Macclesfield (Groot-Brittannië) op [datum] ,
overleden op [datum] te Amsterdam,

ten aanzien van [verzoeker] voornoemd;

- draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage;

- wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.H. van der Kar, griffier, op 1 november 2017. 1

1

Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733