Gerechtshof 's-Hertogenbosch 05-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4264

Datum publicatie10-10-2017
Zaaknummer200.205.595_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:7041
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Dwangsom bij omgang
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Het komt het hof voor dat moeder (al dan niet bedoeld) van de vader een beeld schetst dat voornamelijk gebaseerd is op haar eigen ervaringen, waardoor het voor de kinderen niet mogelijk is om zelf een beeld te vormen van vader. Hof is van oordeel dat ondanks weerstand van de kinderen er begeleide omgangscontacten dienen plaats te vinden.


Nu sprake is geweest van een substantieel en frequent niet-nakomen van de regeling, rechtvaardigt dit het opleggen van een dwangsom van € 1.000,- per keer, met een maximum van € 20.000,-.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak: 5 oktober 2017

Zaaknummer: 200.205.595/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/282574 / FA RK 14-3663

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. R. Wouters,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

vestiging: [vestigingsplaats] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2016.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 december 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, haar oorspronkelijke verzoek, inhoudende dat de vader de omgang c.q. zorg met de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wordt ontzegd, wordt toegewezen (al dan niet na uitvoering van een raadsrapport) en de verzoeken van de vader niet-ontvankelijk worden verklaard dan wel worden afgewezen.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 februari 2017, en aangevuld ter zitting heeft de vader verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder ongegrond te verklaren althans af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen op straffe van verbeurte van een aanzienlijke dwangsom (althans zo begrijpt het hof), zo nodig onder aanvulling van gronden, en met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2017.

Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door mr. Wouters;

  • de vader, bijgestaan door mr. Berbée-van Koningsbruggen;

  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

2.3.1.

Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • de brief van de raad d.d. 31 mei 2017;

  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 25 juli 2017;

  • het V6-formulier met bijlage (het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 maart 2016) van de advocaat van de moeder d.d. 25 juli 2017;

  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 16 augustus 2017;

  • de ter zitting door zowel de advocaat van de moeder als de advocaat van de vader overgelegde stukken, te weten: de pleitnotities van de advocaat van de moeder en van de advocaat van de vader.

3De beoordeling

3.1.

Partijen zijn op 5 augustus 2008 te Mittersill, Oostenrijk, met elkaar gehuwd.

Uit de voorhuwelijkse relatie van huwelijk van partijen zijn geboren:

  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,

  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .

Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.

De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.

3.2.

Bij beschikking van 8 juli 2015 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.

3.2.1.

Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en het verzoek strekkende tot verkrijging van eenhoofdig gezag afgewezen. De rechtbank heeft verstaan dat de zaak ten aanzien van de zorgregeling bij proces-verbaal d.d. 15 april 2015 om reden als is vermeld onder 4.14. van genoemde beschikking is aangehouden en verwezen naar de familiekamerrol van dinsdag 13 oktober 2015 en heeft iedere verdere beslissing aangehouden ten aanzien van de zorgregeling.

3.3.

Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Juzt, in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd project. De rechtbank heeft moeder bevolen gevolg te geven aan de oproep van Juzt om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling en beveelt haar mee te werken aan de uitvoering van de regeling, alsmede gehoor te geven aan de oproepen die zij daartoe vanuit Juzt ontvangt. De rechtbank heeft verder de behandeling van de zaak aangehouden tot de familiekamerrol van 29 augustus 2017, zulks in afwachting van het rapport van Juzt over het verloop van de begeleide omgang. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling en het gezag aangehouden.

3.4.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.5.

De moeder voert in een zestal grieven, kort samengevat, het volgende aan.

De moeder stelt dat de rechtbank in haar beoordeling ten onrechte een brief van Jutz van

3 november 2016 mede als grondslag voor de beslissing heeft gebruikt. De inhoud van deze brief is bij de moeder niet bekend en zij heeft daarop niet kunnen reageren.

Daarnaast wordt er door de rechtbank in de bestreden beschikking de indruk gewekt dat de moeder haar medewerking aan de omgangsbegeleiding weigert. De moeder heeft haar stellingen echter inzichtelijk en duidelijk gecommuniceerd aan de rechtbank.

De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat een voortgezette mondelinge behandeling niet noodzakelijk is.

Voorts stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat de module Intensieve Omgangsbegeleiding via Juzt de meest aangewezen manier is om tot contactherstel te komen en wordt er voorbij gegaan aan haar stelling dat er geen omgangsbegeleiding dient te worden gestart althans dat dit door een andere organisatie dan Juzt uitgevoerd dient te worden. Daarbij komt dat de rechtbank niet is ingegaan op het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te gelasten en is in de beschikking waarvan beroep overwogen dat de door de moeder aangevoerde bezwaren reeds eerder aan de orde zouden zijn geweest.

Zonder onderbouwing wordt door de rechtbank voorbij gegaan aan de argumenten van de moeder om de omgang te ontzeggen en ten onrechte wordt aangegeven dat de moeder nog steeds vertrouwen zou moeten hebben in Juzt omdat de fouten die Juzt maakt niet van inhoudelijke aard zijn en het zenden van een nieuwe uitnodiging een logische stap zou zijn.

De rechtbank heeft derhalve ten onrechte partijen verwezen naar Juzt in het kader van Intensieve Omgangsbegeleiding en bepaald dat begeleide omgang tussen de vader en de kinderen zal plaatsvinden.

Tot slot heeft de moeder aangevoerd dat de rechtbank haar ten onrechte heeft bevolen haar medewerking te verlenen aan de omgangsbegeleiding en gehoor te geven aan de oproepen die zij daartoe van Juzt ontvangt. De moeder voelt zich persoonlijk gegriefd door de overwegingen van de rechtbank en de beschikking is voor haar niet te accepteren.

3.4.1.

Ter zitting heeft de moeder daaraan toegevoegd dat tussen partijen al lange tijd de discussie speelt of er een zorgregeling tot stand zou moeten worden gebracht tussen de vader en de kinderen. De vader legt alle schuld van het niet tot stand komen van een zorgregeling ten onrechte bij de moeder.

De moeder benadrukt dat de vader al tijdens het huwelijk kampte met psychologische problemen, depressies, agressie, woede uitbarstingen, gevaarlijk rijgedrag, alcohol en drugsmisbruik.

De moeder heeft in 2014 en 2015 medewerking verleend aan een omgangstraject bij Juvent. Met de vader was afgesproken dat hij inzage zou geven in zijn medische diagnose en een schriftelijke verklaring zou verstrekken. Daaraan werd door de vader vervolgens niet voldaan en het traject is toen beëindigd. Ook is het tweede traject bij Juvent door toedoen van de vader beëindigd.

In het raadsrapport van november 2015 werden er door de raad zorgen gezien bij de vader.

De moeder voegt daar verder aan toe dat de vader drinkt en gebruikt, bovendien stalkt hij de moeder en haar familie. Hij zoekt contact met de kinderen ongeacht een contactverbod en afspraken hieromtrent met de school van de kinderen. Ook is de vader volgens de moeder de buurt tot last en is er volop ruzie.

Het aanvullend rapport van de raad van 8 april 2015 is volgens de moeder in strijd met hoor en wederhoor, zo volgt uit een klachtprocedure tegen de raad, en dit rapport kan volgens de moeder niet worden gebruikt als basis voor de aanname dat de vader eventueel geschikt is om omgang met de kinderen te hebben. De praktijk van de afgelopen jaren geeft immers een ander beeld.

De moeder meent dan ook dat er meerdere ontzeggingsgronden aan de orde zijn.

De vader is niet in staat om omgang met de kinderen te hebben, hij is gevaarlijk en onvoorspelbaar. Omgang is derhalve niet in het belang van de kinderen en de kinderen willen zelf ook geen omgang met de vader.

De moeder heeft tot slot benadrukt dat de omstandigheden zijn gewijzigd. De situatie van de vader is niet stabiel. Dit volgt onder meer uit het feit dat zijn behandeling veel intensiever is geworden. De moeder stelt verder dat hij een ongeval heeft veroorzaakt door het rijden onder invloed. De rechtbank is hieraan ten onrechte voorbij gegaan.; de moeder voelt zich niet serieus genomen door de rechtbank.

3.5.

De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.

De vader heeft als met het gezag belaste ouder recht op een zorgregeling dan wel omgang met zijn kinderen. Het is de moeder echter die probeert te bewerkstelligen dat hij geen omgang meer heeft met de kinderen.

De rechter heeft een grote mate van vrijheid en dient er alles aan te doen om te bewerkstelligen dat er een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen tot stand komt (Hoge Raad van 17 januari 2014, RFR2014/41).

Ten aanzien van de grieven van de moeder heeft de vader het volgende aangevoerd.

De vader heeft net zoals de moeder geen inzage gehad in door de moeder genoemde brief van Juzt van 3 november 2016. De moeder zou deze brief alsnog kunnen opvragen en in de onderhavige procedure in kunnen brengen.

De vader meent dat de formele opstelling van de moeder geen enkel ander doel dient dan het contactherstel te vertragen. Volgens de vader was er geen sprake van gewijzigde omstandigheden. De inhoud van de brief van 12 juli 2016 van de moeder was niet meer dan een herhaling van hetgeen zij op zitting bij de rechtbank op 22 maart 2016 naar voren had gebracht en hetgeen door de vader is betwist.

De vader heeft sinds het vertrek van de moeder en de kinderen slechts vier keer onder begeleiding persoonlijk contact gehad met de kinderen. De moeder diskwalificeert de vader en dat vormt een risico voor het ontstaan van identiteitsproblemen bij de kinderen op korte of lange termijn.

Er bestaan bovendien geen contra-indicaties voor omgang, zoals is bevestigd door de behandeld psychiater dr. [psychiater] en de raad. De hulpverlening in de vorm van omgangsbegeleiding bij Juvent heeft niets opgeleverd.

De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat, om tot contactherstel te komen, de module intensieve omgangsbegeleiding van Juzt de meest aangewezen manier is, hetgeen ter zitting van 22 maart 2016 bovendien door de raadsmedewerker is bevestigd.

Voor een nieuw raadsonderzoek was geen reden en de rechtbank is terecht aan het verzoek van de moeder om een nieuw raadsonderzoek te gelasten voorbij gegaan.

3.5.1.

De vader heeft daar ter zitting van het hof aan toegevoegd dat er door hem inzage is gegeven in een psychodiagnostisch rapport en door deskundigen (waaronder de raad en psychiater dr. [psychiater] ) is geconstateerd dat er geen aanwijzingen bestaan die wijzen op gevaar voor de kinderen in het contact met de vader, dat er geen speciale aandachtspunten zijn voor de contacten van de kinderen met de vader, de ADHD van de vader goed wordt behandeld en dat er bij de vader geen persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld in het psychodiagnostisch onderzoek.

Dat de vader reeds lange tijd geen contact heeft gehad met de kinderen doet een aanslag op zijn gezondheid. Hij mist de kinderen. De vader hoopt dan ook dat er uiteindelijk tot een contactherstel met de kinderen zal worden gekomen en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen op straffe van verbeurte van een aanzienlijke dwangsom.

3.6.

De raad heeft ter zitting van het hof benadrukt dat er in de onderhavige zaak sprake is van een zeer schrijnende situatie. In een beschermingsonderzoek in 2015 heeft de raad eerder geconcludeerd dat het feit dat een omgangsregeling niet op vrijwillige basis tot stand komt onvoldoende grond vormt voor een ondertoezichtstelling.

Uit dit rapport volgde echter ook dat voor het vormgeven van onbelast contact tussen de vader en de kinderen het noodzakelijk is dat het traject bij Juvent positief wordt afgesloten.

Nu dit niet is gebeurd, is thans nog niet helder welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn voor de kinderen. De raad is derhalve van mening dat de begeleide omgang via Juzt er alsnog moet komen om dit te onderzoeken. Desgevraagd heeft de raad verklaard dat er eventueel een duaal traject zou kunnen worden gevolgd. De ouders kunnen dan naar Juzt gaan waarbij er gelijktijdig een raadsonderzoek zou kunnen plaatsvinden.

3.7.

Het hof overweegt als volgt.

Ontvankelijkheid

3.7.1.

Ter zitting van het hof is allereerst de ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep aan de orde gesteld. De vraag die aan het hof voorligt is of de beschikking waarvan beroep vatbaar is voor hoger beroep.

3.7.2.

De advocaat van de moeder heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat de moeder ontvankelijk is in het door haar ingestelde in hoger beroep aangezien de beschikking van de rechtbank onomkeerbaar en ingrijpend is nu er is besloten tot Intensieve Omgangsbegeleiding tussen de ouders en de kinderen. Daarnaast moet de moeder gehoor geven aan alle oproepen die zij van Juzt ontvangt, ook dient zij haar medewerking te geven aan iedere regeling die Juzt zal bepalen.

3.7.3.

De advocaat van de vader heeft, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van dit hof van 20 november 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:4811), de stelling ingenomen dat de moeder ontvankelijk dient te worden verklaard in haar appel maar dat de behandeling van de zaak, overeenkomstig voornoemde uitspraak waarbij er sprake was van een vergelijkbare casus, volledig dient te worden overgeheveld naar het hof.

De advocaat van de moeder heeft dit betwist.

3.7.4.

Het hof stelt voorop dat de bestreden beschikking bestaat uit een gedeeltelijke eindbeschikking (deelbeschikking) en een tussenbeschikking.

De rechtbank heeft bepaald dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Juzt, in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd project. Deze beslissing is - naar het oordeel van het hof - aan te merken als een deelbeschikking, nu daarin op het verzoek van de vrouw om de man omgang c.q. zorg te ontzeggen, is bepaald dat er begeleide omgang zal zijn en die omgang, eenmaal tenuitvoergelegd, wat zijn gevolgen betreft, niet meer ongedaan kan worden gemaakt.

De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling en het gezag aangehouden, welke beslissing - naar het oordeel van het hof - is aan te merken als een tussenbeschikking.

Gelet op het onherroepelijk karakter van de beslissing inhoudende een voorlopige (begeleide) omgangsregeling staat er tegen deze deelbeschikking hoger beroep open (vgl. Hoge Raad 23 november 2007, NJ 2007, 623). De moeder is derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.

De grieven van de moeder zijn gericht tegen het eindbeschikkingsdeel. De moeder heeft echter, anders dan in de door de advocaat van de vader genoemde uitspraak van dit hof van 20 november 2014, geen grieven gericht tegen het tussenbeschikkingsdeel, waarin de beslissing ten aanzien van de zorgregeling en het gezag zijn aangehouden.

Daarmee is alleen het eindbeschikkingsdeel aan het hof voorgelegd ten gevolge waarvan het ter zitting gedane verzoek van de vader om de zaak volledig (begeleide omgangsregeling, zorgregeling en gezag) naar het hof over te hevelen, zal worden afgewezen.

Zorgregeling

3.8.1.

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.

De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.8.2.

Tussen partijen is in geschil op welke wijze de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden vastgesteld en meer specifiek in het onderhavige hoger beroep of de vader en de voornoemde minderjarigen gerechtigd zijn tot begeleide omgang met elkaar in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Juzt, in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd traject. Tevens ligt voor het bevel aan de moeder om gevolg te geven aan de oproep van Juzt om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling en om mee te werken aan de uitvoering van de regeling, alsmede gehoor te geven aan de oproepen die zijn daartoe vanuit Juzt ontvangt.

3.8.3.

Uit hetgeen uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen blijkt dat de standpunten van moeder en de vader - ten aanzien van de begeleide omgangsmomenten tussen de vader en de kinderen - haaks op elkaar staan en het in de afgelopen jaren niet is gelukt om de ontstane impasse te doorbreken.

De moeder voelt zich persoonlijk gegriefd door hetgeen door de rechtbank in de bestreden beschikking naar voren is gebracht. De vader voelt zich op zijn beurt door de moeder in een kwaad daglicht gesteld en meent dat de moeder ten onrechte haar medewerking weigert aan de door de rechtbank vastgestelde begeleide omgangscontacten tussen hem en de kinderen.

Gebleken is dat er als gevolg van verschillende omstandigheden geen uitvoering is gegeven aan de door de rechtbank (in verschillende opeenvolgende procedures) gewezen verwijzingen naar aanvankelijk Juvent en later aan Juzt voor het traject Intensieve Omgangsbegeleiding, althans de omgangscontacten tussen de vader en de kinderen zijn beperkt tot een aantal keer dan wel deze voortijdig zijn beëindigd.

3.8.4.

Het hof begrijpt uit hetgeen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voorafgaand aan de mondelinge behandeling, hebben verteld dat zij geen begeleide omgang met de vader bij Juzt willen. Zij hebben, ieder voor zich, verklaard geen contact meer met de vader te willen hebben en zij zien begeleide proefcontacten met de vader niet zitten.

Het hof maakt zich, op grond van de stukken maar ook naar aanleiding van hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen, zorgen om de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Temeer nu het hof uit voornoemde gesprekken heeft afgeleid dat beide kinderen bang zijn voor de vader. Tevens lieten zij tijdens de gesprekken emoties zien, waaruit het hof afleidt dat er nog veel onverwerkte gevoelens zijn waar zij, zo is het hof gebleken, met niemand (buiten de moeder) over kunnen praten. Het komt het hof verder voor dat er door de moeder (al dan niet bedoeld) van de vader een beeld wordt geschetst dat voornamelijk gebaseerd is op haar eigen (levens)ervaringen. Hierdoor is het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet mogelijk om zelf een beeld te vormen van hun vader.

Mede gelet op de zorgen die het hof heeft over de ontwikkeling van de kinderen, waarbij het hof het van belang acht dat de kinderen zelf een eigen beeld van hun vader kunnen vormen, hem leren kennen en kunnen ervaren dat ze een vader hebben die om hen geeft, is het hof van oordeel dat, ondanks de door de kinderen vertoonde weerstand, er begeleide omgangscontacten dienen plaats te vinden onder begeleiding van Juzt.

Zoals de raad reeds eerder in de procedure in eerste aanleg heeft verwoord is het van belang dat ouders los komen van hun strijd. Beide ouders moeten het de kinderen gunnen om contact te hebben met hun moeder en hun vader. Ook de raad heeft de weerstand van de kinderen benoemd, maar heeft benadrukt dat er goede ervaringen zullen volgen.

Anders dan de moeder stelt acht het hof de rol van Juzt, in het onderhavige geval, van groot belang omdat deze instantie is toegerust op complexe situaties als de onderhavige. Juzt heeft deze zaak verder al in het voorjaar van 2016 voorbereid waarna de omgang in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding uiteindelijk geen doorgang heeft kunnen vinden.

Bovendien stemt Juzt de opbouw en de eventuele uitbreiding van de omgangscontacten af op wat de [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aankunnen. Het hof acht het verder van belang dat de reeds door de rechtbank ingezette lijn wordt gevolgd.

Ter zitting van het hof heeft de raad daar nog aan toegevoegd dat het traject bij Juzt nodig is om duidelijkheid te krijgen over de eventuele mogelijkheden en belemmeringen met betrekking tot de omgang tussen de vader en de kinderen. Indien er sprake is van zodanige belemmeringen zoals door de moeder aangegeven, dan is het van belang dat die ook in een objectief en professioneel onderzoek kunnen worden vastgesteld. Tot nu toe is er - aangezien de begeleide omgangsmomenten (op meerdere momenten door verschillende oorzaken) geen doorgang hebben gevonden - daartoe nog geen mogelijkheid geweest.

De vader heeft ter zitting uitdrukkelijk de aantijgingen van de moeder dat hij een gevaar vormt voor de kinderen betwist. Hoewel hij erkent dat er bij hem een sprake is geweest van een (tijdelijke) terugval als gevolg van het feit dat hij gefrustreerd raakte nadat hij jarenlang [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet heeft kunnen zien, ontkent hij dat nu volop drinkt en drugs gebruikt zoals de moeder stelt. Desgevraagd heeft de vader verklaard dat hij onlangs (op eigen initiatief) is gestart bij Ready for Change in [vestigingsplaats] . Het is zijn doel om door middel van urinecontroles en trainingen zijn alcoholgebruik te beheersen. De suggestie dat de vader zijn buurt zou terroriseren is volgens hem eveneens onjuist; dit zou een andere persoon (die in dezelfde straat woont) betreffen.

Mede gelet op deze ontkenningen van de kant van de vader, waarbij het hof in het oordeel betrekt dat de stellingen van de moeder niet, althans onvoldoende met stukken zijn onderbouwd, gaat het hof voorbij aan het door de moeder ingenomen standpunt dat de vader een gevaar vormt voor de kinderen.

Het hof acht het daarbij als een positief gegeven dat de vader zijn (zoals hij beschrijft) recente terugval erkent en zelf actie heeft ondernomen om hiermee om te gaan en te beheersen. Het hof ziet derhalve ook geen reden om het verzoek van de moeder om de omgang tussen de vader en de kinderen te ontzeggen.

Gelet op het voorgaande ziet het hof in dit stadium - waarbij het van belang wordt geacht om de begeleide omgangscontacten op te starten - in het bijzonder gelet op hetgeen reeds in een eerder stadium is overwogen door de raad in het raadsrapport alsmede hetgeen ter zitting namens de raad naar voren is gebracht, geen reden om een nader (raads)onderzoek naar de (on)mogelijkheden van de omgang tussen de vader en de kinderen te laten verrichten.

Het hof ziet verder, in hetgeen de vader heeft aangevoerd en in hoger beroep heeft verzocht, aanleiding om aan het niet nakomen van de begeleide omgangscontacten een dwangsom te verbinden. Vaststaat dat de begeleide omgangscontacten tussen de vader en de kinderen al jarenlang onderwerp van discussie is tussen de ouders, waarbij er naar het oordeel van het hof sprake is geweest van een substantieel en frequent niet-nakomen van de regeling, hetgeen het opleggen van een dwangsom rechtvaardigt.

Ondanks de mededeling van de advocaat van de moeder dat dwangsom niet nodig is, begrijpt het hof uit hetgeen de moeder ter zitting heeft verklaard, dat zij niet mee wenst te werken aan de begeleide omgangscontacten tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Het hof ziet derhalve reden om haar een dwangsom op te leggen van € 1.000,- per keer, met een maximum van € 20.000,-.

3.9.

Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, waarbij het hof aanvullend een dwangsom zal bepalen.

Proceskosten

3.10.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

bepaalt dat de moeder een dwangsom zal verbeuren van € 1.000,- per keer, met een maximum van € 20.000,-, indien zij in gebreke mocht blijven haar medewerking te verlenen aan de in de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2016, waarbij de rechtbank begeleide omgang in het kader van de Intensieve Omgangsbegeleiding tussen de vader en de minderjarige kinderen van partijen, heeft vastgesteld en waarbij de rechtbank voorts heeft bepaald dat verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en Juzt, in haar hoedanigheid van uitvoerster van voornoemd project, en de rechtbank de moeder heeft bevolen om gevolg te geven aan de oproep van Juzt om in overleg te treden over de concrete uitwerking en vastlegging van de in te vullen regeling en om mee te werken aan de uitvoering van de regeling, alsmede gehoor te geven aan de oproepen die zij daartoe vanuit Juzt ontvangt;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, M.J. van Laarhoven, C.L.M. Smeets en is op 5 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door de oudste raadsheer.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733