Gerechtshof Den Haag 17-05-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1608

Datum publicatie09-10-2017
Zaaknummer200.198.673/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2016:13743
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Ontslagvergoeding bij netto besteedbaar inkomen; Schulden bij kinderalimentatie; Verwijtbaar inkomensverlies
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof vernietigt beschikking Rb en wijst verzoek kinderalimentatie af wegens ontbreken draagkracht man. Hof: UWV toetst reden van ontslag en van sanctie op de WW-uitkering is niet gebleken. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat de ontslagvergoeding hoger had moeten zijn omdat sprake zou zijn van een verwijtbaar ontslag. Voorts houdt hof rekening met aflossing van € 400,- p.m. op schulden uit doorlopend krediet die uit de relatie van partijen zijn voortgekomen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 17 mei 2017

Zaaknummer : 200.198.673/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 15-3529

Zaaknummer rechtbank : C/09/488339

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: voorheen mr. I. Oolgaard te Den Haag,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. K. Moene te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 8 september 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 20 juli 2016 van de rechtbank Den Haag. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer: 200.198.673/01. Bij dat beroep heeft de man ook een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ingediend. Dit schorsingsverzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer: 200.198.673/02.

De vrouw heeft op 7 oktober 2016 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

  • op 21 september 2016 een V-formulier van 20 september 2016, met bijlagen;

  • op 30 september 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.

Het schorsingsverzoek is op de zitting van 7 oktober mondeling behandeld en bij beschikking van 16 november 2016 door het hof afgewezen.

Vervolgens zijn bij het hof nog de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

  • op 31 maart 2017 een V-formulier van diezelfde datum;

  • op 3 april 2017 een V-formulier van 31 maart 2017 met bijlagen;

van de zijde van de vrouw:

- op 21 maart 2017 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.

De zaak is op 12 april 2017 mondeling behandeld. Ter zitting waren aanwezig:

  • de man;

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van 20 juli 2016. Bij en met ingang van de datum van die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [minderjarige 1] ,

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [minderjarige 2] , en

  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [minderjarige 3] ,

(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen) bepaald op € 193,- per maand per kind, vanaf 20 juli 2016 telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen. Het bedrag wordt vermeerderd met elke uitkering die de man op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend. De beschikking is voor dit gedeelte uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte ter zake de kinderalimentatie is afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer het volgende staat vast:

  • partijen hebben een affectieve relatie gehad tot augustus 2012;

  • zij zijn de ouders van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;

  • uit een eerdere relatie van de vrouw is [minderjarige 1] geboren, die door de man is erkend;

  • de minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna: kinderalimentatie).

2. De man verzoekt de bestreden schikking te vernietigen. Hij verzoekt het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek tot vaststelling van de kinderalimentatie af te wijzen, althans een (naar het hof begrijpt) bedrag vast te stellen dat niet hoger is dan € 93,- per maand per kind, of een zodanig bedrag dat het hof juist acht.

3. De vrouw verzoekt het hof om de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoek ongegrond en/of onbewezen te verklaren. Zij verzoekt de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen.

4. Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat hij een bedrag van € 193,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. Hij betwist dat hij tegenwoordig bij [bedrijf 1] werkt en hiermee € 100,- per dag zou verdienen. Hij begrijpt niet dat de rechtbank van deze opmerking van de vrouw is uitgegaan, terwijl de opmerking van de man – dat de vrouw zwart werkt – niet is overgenomen. De man stelt verder dat hij inderdaad een bruto ontslagvergoeding van € 10.000,- van [bedrijf 2] heeft ontvangen. Dit bedrag is ter derving van zijn inkomsten en is bedoeld voor een korte periode. Hij vindt het redelijk dat met dit bedrag gedurende een periode van vier maanden rekening wordt gehouden. Inmiddels heeft hij deze vergoeding niet meer en is hij er in inkomen 30% op achteruit gegaan. Om niet in de problemen te komen, heeft hij zijn ontslagvergoeding moeten aanwenden om zijn maandlasten te kunnen voldoen. Ook heeft hij de vergoeding gebruikt om met de kinderen op vakantie te gaan en cadeaus en kleding voor hen te kopen. De vergoeding is op en hij moet zijn maandlasten nu voldoen met zijn verlaagde inkomen. Volgens de man is zijn inkomen dan ook draagkrachtloos. De rechtbank meent echter, volgens de man zonder onderbouwing, dat hij een draagkracht van € 650,- heeft. Hij spant zich in om een nieuwe baan te vinden, maar volgens de man is de kans op een baan met een soortgelijk salaris als bij zijn vorige werkgever, te weten circa € 2566,- bruto per maand, vanwege zijn leeftijd en opleiding niet groot. Hij doet primair een beroep op artikel 7.2 van het rapport Alimentatienormen. Al sinds de samenwoning met de vrouw heeft de man een lening en een doorlopend krediet. Hiervan kan hij alleen door volledige aflossing (€ 400,- per maand) worden bevrijd. Omdat hij een groot deel van de omgangsregeling voor zijn rekening neemt en op die wijze ook een financiële bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen doet, is volgens hem geen sprake van vermijd- en verwijtbaarheid. Hij heeft bovendien geen eigen vermogen. De vrouw doet vooralsnog een beroep op de sociale dienst, zodat zij door toewijzing van de verlaging niet zal worden benadeeld. Subsidiair doet de man een beroep op de aanvaardbaarheidstoets. Omdat er sprake is van een schuld, zal een vaststelling van kinderalimentatie voor hem leiden tot een onaanvaardbare situatie.

5. De vrouw is van mening dat de rechtbank op goede gronden de draagkracht van de man heeft vastgesteld. In eerste aanleg is zijn inkomen berekend op basis van zijn jaaropgave uit 2014. Bij dat jaarinkomen van € 44.779,- is zijn draagkracht € 650,-. Uit de jaaropgave van 2015 bleek een jaarloon van € 48.878,-. Volgens de vrouw is de man bij [bedrijf 2] niet ontslagen omdat de scheiding veel impact op hem had, zoals hij stelt, maar is hij op staande voet vanwege agressie ontslagen. Bij een dergelijk langdurig dienstverband, de leeftijd van de man en een inkomen van € 48.878,- is de hoogte van de ontslagvergoeding laag. Mocht de man inderdaad € 10.000,- hebben ontvangen, dan toont dit volgens de vrouw aan dat het ontslag hem verwijtbaar was. Als hij niet verwijtbaar werkloos is geworden, dan moet hij volgens haar zijn ontslagvergoeding aanwenden om zijn oude inkomen aan te vullen tot een bedrag van minimaal € 44.479,-. Daarnaast moet aan de man verdiencapaciteit worden toegerekend gelijk aan een inkomen van € 44.479,-. Een verdiencapaciteit van deze hoogte moet ook aan hem worden toegerekend als hij wel verwijtbaar werkloos is geworden. De vrouw betwist daarnaast dat hij de vergoeding al heeft uitgegeven, alsmede zijn stellingen waaraan hij de vergoeding zou hebben uitgegeven. Volgens haar werkt de man wel degelijk bij [bedrijf 1] . Zij heeft dat van de ‘baas’ van de man – de partner van haar beste vriendin – gehoord. Deze kennis vertelde haar dat hij de man een bedrag van € 100,- per dag betaalt. De vrouw betwist daarnaast het bestaan van de schulden van de man, de gestelde oorsprong van die schulden, de hoogte van die schulden en dat met die eventuele schulden rekening zou moeten worden gehouden bij het bepalen van zijn draagkracht. Ook is er volgens haar geen sprake van niet-vermijdbare en niet-verwijtbare lasten waarmee bij het bepalen van de draagkracht rekening zou moeten worden gehouden. De vrouw betwist voorts de stelling dat de man geen vermogen zou hebben, omdat hiervan geen bewijs is. De stelling dat hij door zijn leeftijd en gebrek aan opleiding geen nieuwe baan met vergelijkbaar inkomen zou kunnen krijgen, wordt volgens haar eveneens niet onderbouwd. Hij toont niet aan dat hij al het nodige doet om een nieuwe baan te vinden. Zijn standpunt dat de vrouw niet wordt benadeeld door verlaging van zijn bijdrage aan kinderalimentatie, kan de vrouw niet volgen. Zij is namelijk hard op zoek naar werk. Maar zelfs áls zij werk heeft gevonden, rust er volgens de vrouw op de schouders van de man een onderhoudsplicht ten aanzien van zijn kinderen.

Het hof overweegt als volgt.

Behoefte van de minderjarigen in 2016

6. Tussen partijen is de behoefte van de minderjarigen niet in geschil. In 2012 bedroeg deze behoefte € 1066,- per maand voor alle kinderen gezamenlijk. Na indexatie, bedraagt de behoefte in 2016 € 1117,- per maand voor alle kinderen gezamenlijk.

Ingangsdatum

7. De ingangsdatum is tussen partijen niet in geschil.

Draagkracht van de vrouw

8. Tussen partijen is niet in geschil dat de totale draagkracht van de vrouw € 50,- per maand bedraagt.

Draagkracht van de man

9. Tot 1 april 2016 had de man inkomsten uit arbeid. Sinds 1 april 2016 ontvangt de man een uitkering op grond van de werkloosheidswet, wat betekent dat zijn inkomen sinds die datum is verlaagd. Het hof zal met dit gegeven rekening houden, zij het dat de man heeft gesteld dat hij een ontslagvergoeding heeft ontvangen. Het hof acht het redelijk om de stelling van de man – dat hij deze gedurende vier maanden heeft kunnen gebruiken ter aanvulling tot zijn oude salaris – te volgen. Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de man verwijtbaar werkloos is. Aan hem is een werkloosheidsuitkering toegekend. Het UWV toetst de reden van ontslag en de al dan niet verwijtbaarheid. Het UWV kan een uitkering weigeren dan wel op een toe te kennen uitkering een sanctie toepassen. Van een sanctie op de WW-uitkering is niet gebleken. Het hof acht daarom ook niet aannemelijk dat de ontslagvergoeding hoger had moeten zijn omdat er sprake zou zijn van een verwijtbaar ontslag. Bij het vaststellen van de draagkracht van de man in 2016 gaat het hof dan ook uit van de door de man overgelegde jaaropgave van het UWV uit 2016, bij het berekenen van de draagkracht in 2017 van de door de man overgelegde betaalspecificaties van het UWV. De man heeft de stelling van de vrouw, dat hij inkomsten verwerft uit eventuele werkzaamheden voor [bedrijf 1] , gemotiveerd betwist. Nu de vrouw geen bewijs aanbiedt van deze stelling van haar gaat het hof aan deze stelling voorbij. Dit geldt eveneens voor de stelling van de vrouw met betrekking tot de ontslagvergoeding die de man ter derving van zijn inkomen heeft ontvangen. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, acht het hof het voorts aannemelijk dat de man schulden uit een doorlopend krediet heeft die uit de relatie van partijen zijn voortgekomen. Het hof zal met de maandelijkse aflossing van € 400,- van deze schulden rekening houden bij de bepaling van draagkracht.

10. Vanaf 1 augustus 2016 tot 31 december 2016 is het NBI van de man door het hof berekend op een bedrag van € 1607,-, vanaf 1 januari op een bedrag van € 1760,-.

11. Toepassing van de formule leidt aan de zijde van de man vanaf 1 april 2016 tot 31 december 2016 tot een negatieve draagkracht, namelijk 70% € 1607,- - (0,3 € 1607,- + € 890,- + € 400,-). Ook vanaf 1 januari 2017 is deze draagkracht negatief, namelijk 70% € 1760,- - (0,3 € 1760,- + € 890,- + € 400,-).

Zorgkorting

12. Er zijn geen grieven aangevoerd tegen de door de rechtbank bepaalde zorgkorting. Het hof stelt daarom vast dat de zorgkorting 25% van de behoefte van de minderjarigen en dus een bedrag van € 279, 25 bedraagt, namelijk 25% van € 1117,-. De man heeft echter, ook zonder rekening te houden met de zorgkorting, geen draagkracht.

13. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt de beschikking van 20 juli 2016 van de rechtbank Den Haag en opnieuw beschikkende:

wijst af het inleidende verzoek van de vrouw, strekkende tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

Deze beschikking is gegeven door mrs. C. van Nievelt, E.A. Mink en R.G. Kok, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en is op 17 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733