Gerechtshof 's-Hertogenbosch 05-10-2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4219

Datum publicatie05-10-2017
Zaaknummer200.210.986_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2016:7669; Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1982, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenOverig; Nietigverklaring huwelijk/GP;
Meerderjarigenbescherming; Financieel misbruik personen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

O.g.v. onder meer gebeurtenissen vóór de huwelijksvoltrekking, onderzoeksresultaten en verklaringen van de man oordeelt het hof dat vrouw t.t.v. het huwelijk niet in staat was haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen (art. 1:32 BW). Nietigverklaring huwelijk met terugwerkende kracht. Man was niet te goeder trouw (art. 1:77 lid 2 sub b BW): hij hield bewust zorg af en ontzegde dochters toegang tot huis. Vrouw heeft na huwelijk dochters onterfd.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht

Uitspraak: 5 oktober 2017

Zaaknummer: 200.210.986/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/314308 FA RK 16-2273

in de zaak in hoger beroep van:

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in principaal appel,

verweerder in incidenteel appel,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in principaal appel,

appellante in incidenteel appel,

hierna te noemen: de jongste dochter,

advocaat: mr. M.J.W. Jongenelen.

Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:

[belanghebbende 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh;

[belanghebbende 2] ,
hierna te noemen: de oudste dochter, dan wel tezamen met de jongste dochter: de dochters,
tevens appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.J.W. Jongenelen;

mevrouw [de curator],
hierna te noemen: de curator,

de gemeente Breda,

in dezen vertegenwoordigd door mr. [ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente Breda] ,
ambtenaar van de burgerlijke stand,

hierna te noemen: de abs.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 december 2016.

2Het geding in principaal en incidenteel appel

2.1.

Bij beroepschrift met producties in het principaal appel, bij het hof binnengekomen op 3 maart 2017, heeft de man verzocht de hiervoor genoemde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:

I. de jongste dochter in haar inleidende verzoeken alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;

II. te bepalen dat de jongste dochter, althans beide dochters – met uitsluiting van de man – de kosten van de deskundige moeten voldoen;

III. de jongste dochter te veroordelen in de kosten van deze procedure.

2.2.

Bij verweerschrift met producties in het principaal appel, bij het hof binnengekomen op 25 april 2017, hebben de dochters verzocht, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het ingestelde beroep af te wijzen.

Tevens hebben de dochters in incidenteel appel verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de hiervoor genoemde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man de kosten van het deskundigenonderzoek volledig dient te voldoen dan wel dat de kosten van het deskundigenonderzoek verdeeld dienen te worden over alle belanghebbenden.

2.3.

Bij brief d.d. 10 mei 2017, overgelegd bij V6-formulier van 10 mei 2017, heeft mr. Van Kerkhof, als reactie op het verzoek van de dochters in incidenteel appel, verwezen naar het daarover in het beroepschrift in het principaal appel door de man ingenomen standpunt.

2.4.

Bij verweerschrift, bij het hof binnengekomen op 1 juni 2017, heeft de gemeente een inhoudelijke reactie gegeven op enkele stellingen in zowel het principaal als het incidenteel appel.

2.5.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

de man, bijgestaan door mr. van Kerkhof;

de dochters, bijgestaan door mr. Jongenelen;

mr. de Jongh, namens de vrouw;

de curator;

de abs.

2.4.1.

De vrouw is behoorlijk opgeroepen, maar zij was niet in staat ter zitting te verschijnen.

2.5.

Tot slot heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw van 30 mei 2017.

3De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel

3.1.

De man en de vrouw zijn op 16 november 2015 in de gemeente Breda met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.

3.2.

De jongste dochter heeft aan de rechtbank verzocht het huwelijk van de vrouw en de man nietig te verklaren in die zin dat de nietigverklaring terugwerkt tot het tijdstip van het aangaan van het huwelijk.

3.3.

Bij beschikking van 16 augustus 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, een deskundigenonderzoek gelast en daarbij de volgende vragen geformuleerd:

1. Is sprake van een dementieel ziektebeeld bij [de vrouw]?

2. Kunt u aangeven hoe het ziekteverloop van [de vrouw] is geweest in concreto of naar ervaringsmaatstaven? De rechtbank gaat er vanuit dat de deskundige bij de beantwoording van deze vraag het volledige medische dossier van [de vrouw] zal betrekken, vanaf in ieder geval 2014.

3. Kunt u op basis van uw onderzoek bij [de vrouw] en het medisch dossier ter zake aangeven hoe de geestestoestand van [de vrouw] op 16 november 2015 was?

4. Was [de vrouw] op 16 november 2015 in staat de gevolgen en betekenis van een huwelijk voldoende te overzien?

5. Was [de vrouw] op 16 november 2015 in staat haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen?

6. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?

De rechtbank heeft de heer dr. P.L.J. Dautzenberg, geriater, verbonden aan het Jeroen Bosch Ziekenhuis te [vestigingsplaats] , benoemd tot deskundige.

3.4.

Het deskundigenrapport van dr. Dautzenberg is op 19 september 2016 opgesteld.

De advocaten van de vrouw, de dochters en de man hebben schriftelijk op dit rapport gereageerd.

3.5.

Bij de bestreden beschikking van 6 december 2016 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda:

het op 16 november 2015 tussen de man en de vrouw aangegane huwelijk nietig verklaard, in die zin dat de nietigverklaring – ook ten aanzien van de man – terugwerkt tot het tijdstip van het aangaan van het huwelijk;

de kosten van de deskundige vastgesteld op een bedrag van € 4.234,- (inclusief BTW);

bepaald dat de beide dochters van de vrouw alsmede de man ieder 1/3 deel van de kosten van de deskundigen moet voldoen;

de overige kosten van het geding gecompenseerd aldus dat de jongste dochter en alle belanghebbenden de eigen kosten van de procedure dragen;

het meer of anders verzochte afgewezen.

3.6.

De man en de dochters zijn het niet eens met (een deel van) deze beslissing. Zij zijn daarom van die beslissing in hoger beroep gekomen.

3.7.

De man stelt dat de rechtbank de feiten niet juist heeft vastgesteld en dat er onwaarheden in staan. Immers is het leeftijdsverschil tussen de man en de vrouw niet heel groot en bovendien is het voorkomen van de vrouw veel jonger dan haar kalenderleeftijd. Vanaf de aanvang van de relatie waren de man en de vrouw dol op elkaar. Al snel zijn de man en de vrouw, op verzoek van de vrouw, gaan samenwonen. Na het ongeval in september 2015, reageerde de vrouw - ook in ogen van de man - anders dan normaal. Tijdens de observatie gedurende het vier dagen durende verblijf in het ziekenhuis bleek niet dat de vrouw hersenletsel of een andere hersenafwijking had. De geriater [geriater] heeft niet zonder voorbehoud geconstateerd dat er bij de vrouw sprake leek van langer bestaande cognitieve functiestoornissen. Bovendien zeggen dergelijke stoornissen niets over haar wilsbekwaamheid (op 16 november 2015). De vrouw heeft voor het ongeval nooit last gehad van bijvoorbeeld verwardheid. Na het ontslag uit het ziekenhuis was de vrouw weer de oude. Zij hoefde niet meer terug te komen voor controles. Duidelijk is dat de tijdelijke verwardheid in september 2015 veroorzaakt werd door een delier. De man betwist dat de vrouw in een gesprek met de huisarts op 28 september 2015 de achternaam van de man niet kende; dit was op een later moment het geval. De relatie tussen de dochters en de vrouw verslechterde doordat de oudste dochter de auto van de vrouw (een Audi) op haar naam had laten schrijven. De vrouw wilde mede door dit incident zo snel mogelijk met de man in het huwelijk treden. Zij realiseerde zich dat het leven eindig was. De man wilde dit eerder niet, maar stemde hier toen toch mee in. De vrouw realiseerde zich door het incident met de auto dat de dochters het gemunt hadden op haar bezittingen. De vrouw heeft om die reden omstreeks de huwelijksdatum haar testament gewijzigd en de dochters uitgesloten als erfgenamen in haar nalatenschap. De vrouw heeft ruim de tijd gekregen om na te denken over de inhoud van de bij de notaris te passeren akte en hier vervolgens weloverwogen mee ingestemd. Tijdens het gesprek bij de notaris op of omstreeks 16 november 2015 heeft de man veelal het woord gedaan, omdat de vrouw toen overstuur was. De vrouw heeft de eerder aan de oudste dochter verleende volmacht ingetrokken in een handgeschreven brief. De abs, noch de notaris, de heer mr. [notaris 1] , heeft aanleiding gezien om aan de wilsbekwaamheid van de vrouw te twijfelen. De bij de huwelijksvoltrekking aanwezige getuigen waren allen bekenden van de vrouw. De vrouw kende hen al ruim drie jaar. De man betwist dat de abs heeft verklaard dat de vrouw de aanwezige getuigen niet kende en dat deze abs na afloop van de huwelijksvoltrekking twijfelde of zij het huwelijk tussen de man en de vrouw wel had mogen sluiten. De man betwist de aantijging van GGZ dat iedereen bij de vrouw werd weggehouden door de man. Het was de vrouw zelf die alle hulpverlening weigerde omdat zij daar de noodzaak niet van in zag. De oudste dochter had er alle belang bij dat de moeder dement zou worden verklaard, aangezien in het geval van zes maanden durende wilsonbekwaamheid de eerder gegeven volmacht in werking zou treden. Alle in het geding gebrachte medische stukken dateren van na de huwelijksvoltrekking en zeggen dus niets over de toestand van de vrouw op 15 november 2016. Feiten die zich daarna hebben voorgedaan en het feit dat sprake is van een zeer progressief verloop van haar ziekte in de periode na 1 januari 2016, zeggen niets over de geestelijke gesteldheid van de vrouw op 16 november 2015. Geen enkele specialist heeft met terugwerkende kracht zonder voorbehoud kunnen vaststellen dat op 16 november 2015 sprake was van alzheimer of dementie.

Tijdens het consult op de geheugenpoli op 15 april 2016 bij neuroloog [neuroloog] heeft hij verklaard dat hij in korte tijd een andere vrouw heeft kregen. Hiermee doelde hij echter op de problematiek met de dochters.

Het deskundigenrapport is volgens de man op een verkeerde manier tot stand gekomen. Hij kan zich niet vinden in de conclusies van de deskundige. De deskundige is met name uitgegaan van de verklaring van de dochters, die niet als objectief kunnen worden beschouwd. De huisarts van de vrouw heeft geweigerd het medische dossier van de vrouw aan de deskundige ter beschikking te stellen, terwijl de rechtbank uitdrukkelijk in de beschikking van 16 augustus 2016 heeft overwogen dat ervanuit werd gegaan dat de deskundige bij zijn onderzoek het volledige medische dossier van de vrouw zou betrekken, vanaf in ieder geval 2014. Voor het overige verwijst de man naar de door hem in de brief van 24 oktober 2016 aan de rechtbank neergelegde bezwaren tegen de conclusies in het deskundigenrapport en de manier waarop het rapport tot stand is gekomen.

Ten onrechte heeft de rechtbank op basis van de vastgestelde ‘feiten’ en het rapport van de deskundige geconcludeerd dat is komen vast te staan dan de geestvermogens van de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk op 16 november 2015 al zodanig gestoord waren dat zij niet in staat was haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen.

De man is van mening dat geen sprake is van een huwelijksbeletsel in de zin van artikel 1:32 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De man is op grond van al het voorgaande van mening dat de rechtbank het huwelijk tussen hem en de vrouw ten onrechte nietig heeft verklaard.

In ieder geval was de man ten tijde van de huwelijksvoltrekking te goeder trouw ten aanzien van de geestvermogens van de vrouw. Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat de nietigverklaring, ook voor de man, terugwerkt tot het tijdstip van het aangaan van het huwelijk. Niets kan de conclusie rechtvaardigen dat de man van meet af aan uit is geweest op de bezittingen van de vrouw. De man woonde toen hij de vrouw leerde kennen in een eigen woning. Hij had bovendien een eigen bedrijf. De vrouw heeft de man ertoe bewogen met de vrouw in het huwelijk te treden. Het is niet bij wet verboden om door middel van een huwelijk te bewerkstelligen dat (in dit geval) de dochters de bezittingen van de vrouw niet zouden erven. Er is geen valide reden om aan te nemen dat de man had moeten twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de vrouw, bij of voorafgaand aan de huwelijksvoltrekking. Hij is door de artsen na de ziekenhuisopname in september 2015 niet gewezen op een mogelijke tijdelijke of duurzame geestesstoornis bij de vrouw.

Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat de man 1/3 deel van de kosten van de deskundige moet voldoen. De jongste dochter heeft de man ten onrechte in deze procedure betrokken. Het deskundigenonderzoek was bovendien niet noodzakelijk en het is onzorgvuldig verricht.

Op vragen van het hof ter zitting, heeft de man het volgende verklaard.

De man heeft altijd meebetaald aan de kosten van de huishouding. Van de AOW uitkering van de vrouw alleen konden zij niet leven.

Nadat de dochters de auto van de vrouw hadden afgenomen, nam de man haar regelmatig mee naar zijn werk, omdat zij anders aan het huis gekluisterd was.

De man heeft tot op de dag van vandaag nooit met een dokter gesproken over de vrouw.

De man is nooit verteld dat de vrouw op enig moment is gaan dwalen. Pas na het consult bij neuroloog [neuroloog] in april 2016 en met het ontvangen van de stukken in het kader van de procedure in eerste aanleg, is dit de man duidelijk geworden. De man is niet bekend met eerdere afspraken die voor de vrouw waren gemaakt bij specialisten, de GGZ en Veilig Thuis.

De vrouw had geen vertrouwen meer in de huisarts en de GGZ nadat twee begeleiders de vrouw tijdens een consult bij de huisarts hadden overvallen door onaangekondigd binnen te komen.

De man is pas in april 2016 bekend geworden met het eerder door de vrouw opgestelde testament en levenstestament. Op de vraag van het hof hoe het kan dat de man niet op de hoogte was van een (levens)testament waarvan hij en de vrouw wijziging hebben verzocht, heeft de man verklaard dat de hij en de vrouw ieder een testament hebben opgesteld, niet wetende dat er al iets geregeld was.

3.8.

De dochters stellen in hun verweerschrift in het principaal appel en in incidenteel appel, dat zij ter zitting hebben toegelicht, het volgende.

De rechtbank is na een zorgvuldige vaststelling van de feiten, waarbij alle betrokkenen uitvoerig in de gelegenheid zijn gesteld verhaal te doen en op een zorgvuldige manier onderzoek is gedaan door een vooraanstaand arts, specialist op het gebied van geriatrie, tot een juiste beslissing gekomen. Geriater [geriater] heeft in september 2015 duidelijk geconcludeerd dat er bij de vrouw sprake was van langer bestaande cognitieve functiestoornissen in het kader van een dementie, waarvan verdere analyse zou volgen via de GGZ. De overige door de rechtbank in de bestreden beschikking onder 2.2 vastgestelde feiten worden door de man niet (althans zonder onderbouwing) betwist. De rechtbank heeft deze feitenvaststelling gebaseerd op stellingen van partijen en de inhoud van diverse producties, waaronder die van de behandelend artsen. Dat de man het niet eens is met bepaalde conclusies die artsen en hulpverleners hebben getrokken, maakt niet dat de rechtbank de feiten niet juist heeft weergegeven.

De rechtbank heeft terecht en uitvoering gemotiveerd de bezwaren van de man tegen het deskundigenrapport weerlegd. Bovendien zijn niet alleen de gesprekken met de dochters aan de conclusie van de deskundige ten grondslag gelegd, ook is uitdrukkelijk informatie van de huisarts, een gesprek met de vrouw en een gesprek met de man zelf in de beoordeling betrokken. De deskundige heeft vastgesteld dat het taalbegrip en de taalexpressie van de vrouw ook al in november 2015 fors aangedaan moet zijn geweest op basis van hetgeen uit het dossier blijkt.

De rechtbank heeft ook het verweer van de man weerlegd dat de abs en notaris de vrouw kennelijk wel in staat hebben geacht haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen. De dochters hadden nog nooit van de aanwezige getuigen gehoord, terwijl het contact met de vrouw altijd zeer intensief is geweest en de dochters goed op de hoogte waren van het sociale leven van de vrouw. De abs heeft verklaard dat de vrouw aan de getuigen werd voorgesteld vlak voor de huwelijksvoltrekking.

De rechtbank heeft terecht op basis van de vastgestelde feiten alsmede de stukken, waaronder de bevindingen van [neuroloog] (neuroloog) en [specialist ouderengeneeskunde] (specialist ouderengeneeskunde), de verklaring van de huisarts en het deskundigenbericht, geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat de geestvermogens van de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk al zodanig waren gestoord dat zij niet in staat was haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen. In dit kader heeft de rechtbank terecht meegewogen dat het huwelijk een complexe beslissing is die leidt tot vergaande gevolgen van emotionele, juridische, financiële en fiscale aard.

Het huwelijk van de vrouw en de man is naar de mening van de dochters terecht nietig verklaard, aangezien sprake is van een huwelijksbeletsel.

De dochters zijn bovendien van mening dat de man ten tijde van de huwelijksvoltrekking niet te goeder trouw was. Zij wijzen op de verklaringen die de man zelf heeft gedaan in het ziekenhuis ten tijde van haar opname in september 2015. De man beschrijft het als een ongelukje, maar uit de stukken blijkt duidelijk dat na de meerdaagse ziekenhuisopname een vervolgtraject was ingezet. In de maanden die volgden heeft de man de vrouw van de buitenwereld geïsoleerd, de inspanningen van de dochters en de huisarts, de GGZ en Veilig Thuis ten spijt. Hij heeft misbruik gemaakt van de opstandigheid van de vrouw, door dit te gebruiken om de hulpverlening buiten de deur te houden. Alle signalen en bewijzen duiden erop dat de man de vrouw opzettelijk heeft geïsoleerd om in tussentijd met haar te kunnen trouwen in algehele gemeenschap van goederen. Hij heeft er bewust voor gekozen om te profiteren van een zeer kwetsbare vrouw die lijdt aan een ernstige vorm van dementie.

Toen de buit binnen was, het huwelijk was voltrokken en de dochters waren onterfd, is de man gaan meewerken aan ingezette hulpverlening en heeft hij hulp toegelaten in de woning. De dochters wijzen op de verklaringen van de vrouw en de man tijdens het consult op de geheugenpoli in april 2016, zoals blijkt uit de bevindingen van neuroloog [neuroloog] . De man verklaarde onder meer dat hij tot het voorjaar van 2015 de perfecte vrouw had en dat hij op dat moment liever geen bezoek ontving in de woning.

Uit de feitelijke gang van zaken rondom de huwelijksvoltrekking en de rol die de man daarbij had, blijkt bovendien niet dat de vrouw het initiatief heeft getoond om met de man in het huwelijk te treden. Uit de stukken blijkt ook dat de vrouw zich op enig moment heeft gerealiseerd dat zij met de man gehuwd is en op dat moment de politie heeft gebeld met de mededeling dat zij van de man wilde scheiden. Kort na de opname van de vrouw met een machtiging op grond van de Wet Bopz in juli 2016, noemde zij de man een bullebak. Ook tegen haar buren en de huisarts heeft de vrouw verklaard dat zij bang was van de man. De dochters verwijzen ook naar het leeftijdsverschil tussen de man en de vrouw.

De dochters wijzen voorts op de zorgvuldige onderbouwing door de rechtbank van de overweging dat de man door het aangaan van een huwelijk in gemeenschap van goederen gerechtigd is geworden het vermogen van de vrouw, terwijl niet is komen vast te staan dat de vrouw gerechtigd is geworden tot enig (substantieel) vermogen van de man.

Op grond van het voorgaande zijn de dochters van mening dat alle grieven van de man falen.

De dochters kunnen de stelling van de man dat de jongste dochter de man ten onrechte in een procedure heeft betrokken, niet volgen. Bovendien heeft de man ingestemd met het deskundigenonderzoek.

In incidenteel appel stellen de dochters primair dat de man de volledige kosten van het deskundigenonderzoek moet voldoen. De vrouw en de dochters zijn door de man een enorm leed aangedaan. De tijd, energie en kosten die gemoeid zijn bij het rechtzetten van alles dat de man heeft veroorzaakt, zijn niet te beschrijven. De man weet bovendien niet van ophouden. De vrouw is inmiddels onder curatele gesteld. De man weigert mee te betalen in de kosten van de vrouw en heeft zelfs geprobeerd een kamer te verhuren in de woning van de vrouw. De man heeft inmiddels een nieuwe vriendin maar profiteert nog wel van de voordelen van het huwelijk met de vrouw. De man raakt ook maar niet uitgepraat over de Audi van de vrouw. Hij baalt er overduidelijk van dat hij de auto niet heeft kunnen verkopen om vervolgens de opbrengst op te strijken.

De dochters stellen subsidiair dat ook de abs dient te worden veroordeeld in de kosten van het deskundigenonderzoek, aangezien deze ook als belanghebbende is aangemerkt. De gemeente c.q. de abs heeft ook meerdere malen op een deskundigenonderzoek aangedrongen. Bovendien had de ads het huwelijk nooit mogen voltrekken. De rechtbank heeft niet goed onderbouwd waarom de abs in deze procedure een bijzondere positie heeft en daarom niet in de kosten kan worden veroordeeld.

Op vragen van het hof hebben de dochters het volgende verklaard.

Vóór september 2015 was het contact met de vrouw goed. Zij zagen en spraken elkaar zo goed als dagelijks. Ook de kleinkinderen zagen de vrouw zeer regelmatig. Toen kregen zij het berichtje, gestuurd vanaf de telefoon van de vrouw, dat zij niet langer welkom waren.

Tussen september 2015 en begin 2016 zagen de dochters en de vrouw elkaar alleen nog bij de buurvrouw, omdat de dochters bang waren dat de vrouw op haar donder zou krijgen van de man.

3.9.

De advocaat van de vrouw heeft ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht.

De vrouw is belanghebbende in deze zaak. Vanwege de slechte geestestoestand van de vrouw kan de advocaat niet haar mening geven in deze kwestie. Anders dan de man stelt is er echter geen gat in de chronologische beschrijving door de rechtbank van de gebeurtenissen in de periode voor de procedure in eerste aanleg. De advocaat van de vrouw heeft de huisarts om informatie gevraagd. De huisarts heeft op 28 juli 2016 een overzicht gegeven van relevante gebeurtenissen vanaf 11 september 2015 tot 23 maart 2017, waarin eveneens wordt verwezen naar een contact tussen de huisarts en de geriater op of omstreeks 17 september 2015, waarover de huisarts verklaard: “zowel de geriater als ikzelf zien dit quasi zeker als een dementieel beeld.”

Over de kosten van het deskundigenonderzoek stelt de advocaat van de vrouw dat de gemeente inderdaad in eerste aanleg ook om een dergelijke onderzoek heeft gevraagd. De vrouw draait feitelijk op voor de proceskosten waartoe de man in eerste aanleg is veroordeeld.

3.10.

De curator heeft ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht.

De curator heeft contact opgenomen met de rechtbank over verschillende door de man te betalen kosten, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek. De vrouw wordt nu mede aangesproken op betaling van die kosten, die zij ook feitelijk heeft voldaan. De curator vindt dit niet terecht, te meer nu zij al vele andere schulden van de man betaalt, als gevolg van het huwelijk met de man.
De man heeft op verzoek van de curator eenmaal een bedrag van € 2.000,- betaald, als bijdrage in de kosten waarvoor hij mede draagplichtig is. Om haar taken goed te kunnen uitvoeren, is zij afhankelijk van de medewerking van de man.

3.11.

De abs heeft ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht.

Ambtenaren van de burgerlijke stand zijn deskundig op het gebied van het voltrekken van huwelijken, maar niet in het herkennen van verschijnselen van Alzheimer of dementie.

De betrokken ambtenaar heeft verklaard dat zij heeft gezien en gehoord dat de vrouw vlak voor de huwelijksvoltrekking in de wachtruimte werd voorgesteld aan de getuigen.

Gezien de bijzonder positie van de abs in deze zaak en het feit dat de abs geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure ligt het voor de hand om de kosten alleen over de directe partijen te verdelen.

3.12.

Het hof oordeelt als volgt.

3.13.

Met de grieven in het principaal appel beoogt de man het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.

3.14.

Uitgegaan wordt van de door de rechtbank in rechtsoverweging 2.2. van de bestreden beschikking vastgestelde feiten en omstandigheden, die als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.

3.14.1.

Voor zover de man met grief 1 beoogt op te komen tegen (een deel van) deze feiten wordt de grief gepasseerd. Blijkens de toelichting op deze grief betoogt de man, zo begrijpt het hof, dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat geriater [geriater] zonder voorbehoud heeft geconstateerd dat er bij de vrouw sprake was van langer bestaande cognitieve functiestoornissen in het kader van dementie.

Blijkens productie 5 bij het verzoekschrift eerste aanleg heeft de geriater mw [geriater] geconstateerd:

“…Waarschijnlijk was er sprake van een delier in het kader van opname en mogelijk door nicotine onttrekking. Er lijkt echter ook sprake van al langer bestaande cognitieve functiestoornissen in het kader van een dementie……Conclusies:….. Langer bestaande cognitieve functiestoornissen in het kader van een dementie waarvoor analyse volgt via de GGZ. Oordeel- en kritiekstoornissen in het kader van een dementie….”.

Hieruit blijkt niet van enig voorbehoud. Nu ook overigens niet is gebleken van enig voorbehoud wordt de grief in zoverre gepasseerd.

3.14.2.

Voor zover de man betoogt dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.2. ten onrechte heeft vastgesteld dat de abs heeft verklaard dat de vrouw de aanwezige getuigen niet kende en dat deze abs na afloop van de huwelijksvoltrekking twijfelde of zij het huwelijk tussen de man en de vrouw wel had mogen sluiten, wordt ook dit onderdeel van deze grief gepasseerd. De rechtbank heeft dit immers niet als feit in rechtsoverweging 2.2 van de beslissing vastgesteld. Voor zover de man beoogt op te komen tegen de motivering onder rechtsoverweging 2.8. zal daar in het hierna volgende nader op in worden gegaan.

3.14.3.

Voor het overige blijkt niet dat de man tegen enige concrete vaststelling van feiten opkomt. De toelichting op deze grief ziet, zo begrijpt het hof, vooral op de gevolgen en conclusies die de rechtbank aan de feiten heeft verbonden; die worden in de verdere beoordeling van het appel besproken.

Wilsbekwaamheid

3.15.

In artikel 1:32 BW is bepaald dat een huwelijk niet mag worden aangegaan, wanneer de geestvermogens van een partij zodanig zijn gestoord, dat deze niet in staat is haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen.

3.16.

In geschil is of van een dergelijke stoornis van de geestvermogens bij de vrouw op 16 november 2015 sprake was. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord, kort gezegd op grond van de in rechtsoverweging 2.2. vastgestelde feiten en het door de deskundige Dautzenberg uitgebrachte rapport van 19 september 2016.

3.17.

Anders dan de man betoogt, heeft de deskundige Dautzenberg het onderzoek, naar ’s hofs oordeel, zorgvuldig uitgevoerd. De deskundige, die zelf geriater is, heeft op de eerste plaats als zodanig zelfstandig onderzoek gedaan. Daarbij heeft hij de beschikbare medische informatie van andere professionals betrokken. Het standpunt dat de deskundige bij zijn conclusies met name is uitgegaan van de verklaringen van de dochters wordt niet gevolgd, aangezien dit niet blijkt uit het rapport. De deskundige heeft niet alleen de dochters gesproken, maar ook de man zelf alsmede de vrouw. Daarnaast heeft de deskundige gesproken met de hoofdbehandelaar van de vrouw psychiater, [psychiater] . De deskundige heeft van zowel de dochters, de man als van dr. [psychiater] delen van het medisch dossier ontvangen. Bovendien heeft hij inzage gehad in het digitaal dossier, opgesteld gedurende het verblijf van de vrouw in [verblijfplaats] . Van al deze bevindingen heeft de deskundige uitvoerig verslag gedaan in zijn rapportage en partijen zijn in de gelegenheid gesteld op het rapport te reageren.

De omstandigheid dat geen rekening is gehouden met het gehele medische dossier van de huisarts kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit geldt te meer nu er diverse en relevante bevindingen van de huisarts in de rapportage zijn opgenomen. Aanwijzingen dat relevante informatie zou ontbreken zijn gesteld noch gebleken. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien de dochters op te dragen het gehele medische dossier van de vrouw bij de huisarts op te vragen en in het geding te brengen.

Voor zover de man heeft beoogd het hof te verzoeken een nader onderzoek te gelasten, is dit verzoek met onvoldoende concrete gegevens onderbouwd. Bovendien acht het hof zich met de beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen.

3.18.

Zoals uit de rapportage van dr. Dautzenberg en de daarbij horende bijlagen blijkt, heeft iedere zorgprofessional die met de vrouw in aanraking is gekomen na 11 september 2015 en waar de deskundige verslag van heeft kunnen vinden, de vrouw dementerend genoemd. Op het domein van geheugen is in 2015 al sprake van matige dementie en het niveau van de stoornis is dan licht tot matig dementerend. De man betoogt weliswaar dat de vrouw na het ontslag uit het ziekenhuis in september 2015 weer de oude was en dat zij tot en met april 2016 niet meer is behandeld of gezien door een medisch specialist, zodat niet met zekerheid kan worden gesteld hoe haar geestestoestand was op 16 november 2015. Echter, dit strookt op geen enkele wijze met de bevindingen van de deskundige en de door hem verkregen informatie van de betrokken zorgprofessionals. Weliswaar blijkt niet dat de vrouw na het ontslag uit het ziekenhuis terug diende te komen voor controles in verband met de val, maar de huisarts heeft op 17 september 2015 in overleg met de geriater het wel noodzakelijk geacht de GGZ en een casemanager dementie in te schakelen, hetgeen ook is gebeurd. De omstandigheid dat de vrouw zelf op dat moment mogelijk geen ziekte-inzicht had en als zorg mijdend kan worden aangemerkt, doet hier niet aan af. Daarbij komt dat de vrouw enkele maanden nadien, in februari 2016, dwalend in [plaats] is aangetroffen, passend op het domein oriëntatie van de CDR bij matige dementie. In april 2016 was zij niet meer in staat om bij het zien van een pen of horloge deze te benoemen, passend op het domein oordeels- en probleemoplossend vermogen van de CDR bij ernstige dementie. In juni 2016 wist de vrouw niet meer hoeveel kinderen zij heeft, eveneens passend bij een ernstige dementie.

3.19.

Gelet op dit ziekteverloop en gelet op de bevindingen en conclusie van de deskundige Dautzenberg staat genoegzaam vast dat de vrouw op 16 november 2015 dementerend was door de ziekte Alzheimer, ernst minimaal CDR 1. Weliswaar kan worden aangenomen dat de vrouw in die periode oppervlakkig normaal leek, maar evenzeer dat zij toen al moeite had met het oplossen van problemen, het benoemen van overeenkomsten of het benoemen van verschillen. Op grond van de bevindingen van de deskundige wordt er voorts van uitgegaan dat haar taalbegrip en taalexpressie ook in november 2015 al fors waren aangedaan. Niet alleen was zij al beperkt in haar dagelijkse beslissingen, zij moest op dat moment zeker beperkt worden geacht in het kunnen overzien van de gevolgen en betekenis van het huwelijk. Daarbij gaat het niet alleen om de huwelijksvoltrekking als zodanig, maar ook om het vermogen de verdere gevolgen op juridisch en fiscaal terrein te kunnen overzien.

Op grond van de gebeurtenissen vóór de huwelijksvoltrekking, de onderzoeksresultaten van april 2016 en de verklaringen van de man over de toestand van de vrouw vanaf het voorjaar van 2015 (en al hetgeen hiervoor is overwogen), komt het hof, net als de rechtbank, tot het oordeel dat is komen vast te staat dat de geestvermogens van de vrouw ten tijden van het sluiten van het huwelijk op 16 november 2015 reeds zodanig waren gestoord dat zij niet in staat was haar wil te bepalen en de betekenis van haar verklaring te begrijpen.

3.20.

De stelling van de man dat hij zelf bij de vrouw tot aan en op de dag van de huwelijksvoltrekking geen symptomen of verschijnselen heeft gezien die op gestoorde geestvermogens zouden kunnen wijzen, is in het licht van het voorgaande onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat geldt evenzeer voor de stelling dat de abs en de notaris kennelijk evenmin van mening waren dat bij de vrouw sprake was van verstoorde geestvermogens.

Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, zijn de abs en notaris geen deskundigen, in die zin dat van hen verwacht kan worden (vroege) symptomen van een dementieel beeld nota bene bij een eenmalig, althans beperkt contact te herkennen. Het hof verwijst daarbij naar hetgeen de rechtbank hierover verder heeft overwogen in overweging 2.7, waartegen de man in het geheel niets heeft ingebracht.

3.21.

De man heeft ter zitting nog aangevoerd dat de nietigverklaring van het huwelijk van de man en de vrouw in strijd is met hun zelfbeschikkingsrecht en dat – zo begrijpt het hof – ondanks de (eventuele) wilsonbekwaamheid van de vrouw om die reden het verzoek van de dochter(s) dient te worden afgewezen.

Het recht op zelfbeschikking is het recht om eigen keuzes te mogen maken, dat wil zeggen het kunnen beschikken over het eigen leven en het kunnen bepalen van het eigen lot. Zelfbeschikking wordt gezien als een element van de persoonlijke vrijheid, en daarmee als een grondslag van de mensenrechten.

In enkele in de wet geregelde gevallen, kan een beroep op zelfbeschikking echter niet worden gedaan door of namens de persoon die niet in staat is de (schadelijke) gevolgen van zijn keuzes te overzien. In geval van wilsonbekwaamheid dienen belangen van de kwetsbare betrokkene te worden beschermd. Dat doel dient een artikel als 1:32 BW. Op grond daarvan volgt het hof de man niet in zijn stelling.

3.22.

Uit het voorgaande volgt dat sprake is van het in artikel 1:32 BW bedoelde huwelijksbeletsel, zodat aan het criterium voor nietigverklaring van het huwelijk is voldaan.

In zoverre falen de grieven van de man.

Goede trouw

3.23.

Vervolgens ligt de vraag voor of de man ten tijde van het sluiten van het huwelijk te goeder trouw was.

3.24.

Artikel 1:77 lid 1 BW bepaalt dat de nietigverklaring van het huwelijk, zodra de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, terugwerkt tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking. Ingevolge artikel 1:77 lid 2, aanhef en onder b, BW mist de beschikking echter terugwerkende kracht – en heeft zij hetzelfde rechtsgevolg als een echtscheiding – ten aanzien van de te goeder trouw zijnde echtgenoot.

3.25.

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake was van goede trouw aan de zijde van de man ten tijde van het sluiten van het huwelijk. Daartoe wordt het volgende in overweging genomen.

3.26.

Nadat de vrouw op 15 september 2015 uit het ziekenhuis is ontslagen, heeft de huisarts haar op 17 september 2015 thuis bezocht. Omdat ook hij een dementieel beeld bij de vrouw constateerde heeft hij de GGZ ingeschakeld voor ondersteuning thuis alsmede een casemanager dementie. Blijkens onderliggende stukken van de huisarts behorende bij het deskundigenrapport meldde de huisarts, het hof begrijpt in de eerste week van december 2015, dat hij de vrouw al eerder had aangemeld bij Zorgdomein in verband met dementie, maar dat de inbreng van Zorgdomein door de inwonende vriend van de vrouw, zijnde de man, en de vrouw was afgewezen. Volgens de huisarts hield de man zorg af, maar had hij uiteindelijk tijdens een consult om andere medische redenen op 4 december 2015 toestemming gegeven dat GGZ hem weer zou contacteren. Daarbij meldde de huisarts:

“… Owv vandaag deze toestemming wil ik graag een contact op zo kort mogelijke termijn, voor meneer zich bedenkt en alles weer afblokt”. Daarbij noteerde de huisarts dat de man wel wist dat het niet goed ging, dat ze dementerend was, en ook dat de man voorlopig geen verwijzing naar de geheugenpoli wilde. Nadat op 14 december 2015 de GGZ met de man en vrouw een afspraak had gemaakt voor een huisbezoek op 18 december 2015 werd de GGZ op 18 december 2015 niet binnengelaten. De huisarts deed vervolgens een melding bij Veilig Thuis. In februari 2016 werd de vrouw dwalend in [plaats] aangetroffen en was zij in een kledingzaak op zoek naar een arts. Vervolgens is via Veilig Thuis overleg gestart met onder meer politie en zorgverleners omdat, kort gezegd, rekening werd gehouden met mogelijke oudermishandeling vanwege het onthouden van zorg

Op grond van deze gegevens en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk dat de man bewust de zorg afhield, terwijl moet worden aangenomen dat het hem duidelijk was althans moest zijn dat er bij zijn vrouw sprake was van een mogelijk dementieel beeld en dat nadere ondersteuning van haar noodzakelijk was.

De verklaring van de man tegenover de deskundige dat hem pas in maart 2016 de eerste problemen met haar geheugen zijn opgevallen, acht het hof in het licht bezien van de vastgestelde feiten en de hiervoor genoemde omstandigheden onwaarachtig. Ook zijn verklaring ter zitting is hiermee in strijd en komt het hof ongeloofwaardig over. Zo heeft hij ter zitting verklaard dat hij pas omstreeks april 2016 kennis heeft genomen van het feit dat zijn vrouw in februari 2016 dwalend in [plaats] is aangetroffen en dat hij er tot dat moment niet van op de hoogte was dat de betrokken hulpverleners en artsen al langer zorgen hadden over de gezondheid en de leefomgeving van de vrouw. Voorts wordt zijn verklaring ter zitting dat hem pas na ontvangst van de processtukken in de eerste aanleg duidelijk werd dat er mogelijk dementieproblemen bestonden, onaannemelijk geacht.

Daarbij komt dat vaststaat dat aan de dochters, onmiddellijk na het ontslag uit het ziekenhuis op 15 september 2015 alsook de overige familieleden zoals de kleinkinderen, de toegang tot de woning van de man en de vrouw is ontzegd, terwijl zij tot aan dat moment nagenoeg dagelijks contact met elkaar hadden. Een deugdelijke verklaring daarvoor ontbreekt en wordt door de man ook niet gegeven. Het betoog dat de oudste dochter zonder overleg en medeweten van de vrouw de auto van de vrouw heeft verkocht is betwist en niet aannemelijk geworden. Bovendien hebben de dochters ter zitting onbetwist verklaard dat zij na september 2015 hun moeder zonder medeweten van de man heimelijk bij de buren van de man en vrouw ontmoetten en dat de vrouw en de dochters tot in ieder geval medio september 2015 een hechte band met elkaar hadden.

Voorts is onbetwist dat de dochters via de huisarts ervan op de hoogte geraakten dat hun moeder inmiddels met de man in het huwelijk was getreden. Het ligt niet voor de hand, in aanmerking nemende de goede band die in ieder geval tot medio september 2015 altijd heeft bestaan, de dochters daarover niet te informeren. Niet alleen is het gestelde incident met betrekking tot de verkoop van de auto niet komen vast te staan, bovendien is onvoldoende aannemelijk dat dit heeft geleid tot een bewuste keuze van de vrouw om alle banden met haar dochters en kleinkinderen te verbreken.

Daar komt bij dat de vrouw, toen zij nog niet dementerend was, op 3 oktober 2013 voor notaris [notaris 2] te [standplaats] haar levenstestament heeft laten passeren, waarin zij haar oudste dochter een volmacht gaf al haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen te behartigen indien sprake zou zijn van wilsonbekwaamheid aan haar zijde. Op dat moment had zij al ruim 2 jaar een relatie met de man, was zij nog niet dementerend en koos zij er kennelijk uitdrukkelijk voor de volmacht bij uitsluiting van de man aan haar oudste dochter te geven. Dit duidt op een goede relatie met haar oudste dochter en sluit volledig aan bij hetgeen ook de deskundige in zijn rapportage heeft geconstateerd, namelijk dat haar keuzes voor mannelijke partners niet gangbaar waren, dat zij altijd financieel onafhankelijk wilde zijn, en daarbij loyaal was aan haar familie en kinderen en niet aan haar partners.

Dat de man en vrouw vervolgens in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd waardoor de man mede-eigenaar is geworden van al de bezittingen van de vrouw waaronder een eigen woning ter waarde van ongeveer € 130.000,--/140.000,-- past niet bij voormelde omstandigheden. Daarbij komt dat de man op geen enkele wijze concrete en toetsbare informatie heeft gegeven over zijn inkomens-en vermogenspositie ten tijde van het sluiten van het huwelijk, terwijl hij daarmee de angst van de dochters dat hij louter om financiële redenen met de vrouw samenwoonde en uiteindelijk is gehuwd, toch vrij eenvoudig had kunnen wegnemen. Integendeel, zelfs in onderhavige procedure is de man vaag gebleven over zijn inkomsten, vermogen en bedrijf. De man heeft weliswaar aangevoerd dat hij de dagelijkse boodschappen contant betaalde, maar dat is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Hij heeft bovendien wel verklaard dat hij een eenmanszaak en een besloten vennootschap heeft, maar deze door hem genoemde bedrijven zijn kennelijk pas op 22 mei 2014 gevestigd, hij is pas op 10 november bestuurder geworden van een besloten vennootschap en niet eerder dan 1 april 2016 eigenaar geworden van een eenmanszaak. Voor het overige heeft hij op geen enkele wijze inzicht gegeven in zijn inkomens en vermogenspositie, terwijl onweersproken vaststaat dat inmiddels uit het vermogen van de vrouw wel boetes en aanmaningen ter zake door de man aangegane schulden worden betaald.

Bovendien is op 14 januari 2016 voor notaris [notaris 1] een nieuw testament van de vrouw gepasseerd waarin de beide dochters van de vrouw zijn onterfd, en de man is benoemd tot enig en algeheel erfgenaam van de vrouw. Niet alleen was mevrouw toen al dementerend en kon zij vermoedelijk de strekking van dit testament niet overzien, deze handelwijze past op geen enkele manier bij de eerder gemaakte keuzes in haar leven en de relatie die zij met haar kinderen had tot medio september 2015. Weliswaar betoogt de man dat hij de inhoud van het nieuwe testament van de vrouw niet kende, maar het hof is daarvan niet overtuigd geraakt. Dit klemt te meer waar de man volgens eigen zeggen op dezelfde datum bij dezelfde notaris een testament heeft laten passeren en hij bovendien in het testament van de vrouw als enig erfgenaam in het testament wordt geduid en bij vooroverlijden van hem, de heer [goede relatie van de man] , kennelijk een goede relatie van de man. Op geen enkele manier zijn feiten of omstandigheden gesteld of gebleken dat de vrouw bewust en overtuigd deze erfrechtelijke keuzes heeft gemaakt. De enkele stelling dat de notaris zich daarvan moet hebben vergewist, acht het hof daar toen in het onderhavige geval onvoldoende.

3.27.

Al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de conclusie dat de man ten tijde van het sluiten van het huwelijk niet te goeder trouw was. Daarom is ook het hof van oordeel dat de beschikking tot nietigverklaring van het huwelijk van de man en de vrouw ook ten aanzien van de man terugwerkende kracht heeft tot het tijdstip van de huwelijksvoltrekking.

3.28.

Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding wordt gezien tot een proceskostenveroordeling in hoger beroep van de dochters. De grieven van de man in het principaal appel falen.

In het principaal en incidenteel appel:

Kosten deskundigenonderzoek

3.29.

Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval, nu niet alleen het huwelijk wordt vernietigd maar bovendien wordt vastgesteld dat de man niet te goeder trouw was ten tijde van de huwelijksvoltrekking, anders de rechtbank heeft overwogen, aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van het deskundigenonderzoek. De man en de dochters staan niet in familierechtelijke zin tot elkaar, terwijl het verzoek van de dochter wordt toegewezen en de grieven van de man in het principaal appel falen. De grief in het incidenteel appel slaagt.

Tegen de hoogte van de kosten van de deskundige zijn geen grieven gericht. Het hof gaat derhalve eveneens uit van een bedrag van € 4.234,= (inclusief BTW).

Conclusie in het principaal en incidenteel appel

3.30.

Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, behalve voor zover het de veroordeling in de kosten van het deskundigenonderzoek betreft. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

4De beslissing

Het hof:

in principaal en incidenteel appel :

vernietigt de beschikking waarvan beroep, doch uitsluitend voor zover het de veroordeling in de kosten van het deskundigenonderzoek betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat de man de volledige kosten van de deskundige moet voldoen, zijnde een bedrag van € 4.234,= (inclusief BTW);

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, C.D.M. Lamers en C.A.R.M. van Leuven en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2017.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733