Gerechtshof Den Haag 02-08-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2787

Datum publicatie29-09-2017
Zaaknummer200.202.665/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Versterferfrecht
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 4; Burgerlijk Wetboek Boek 4 29; Burgerlijk Wetboek Boek 4 30

Inhoudsindicatie

De verzorgingsbehoefte van verzoekster ter zake van het verzorgingsvruchtgebruik van art. 4:29 BW wordt verondersteld en het ligt op de weg van de erfgenamen – de kinderen van erflater uit zijn eerste huwelijk en ter zake vertegenwoordigd door de executeurs – om die in beginsel veronderstelde verzorgingsbehoefte gemotiveerd te betwisten (art. 4:33 lid 2a BW). Waar het het verzorgingsvruchtgebruik van art. 4:30 BW betreft, ligt het op de weg van verzoekster om haar verzorgingsbehoefte aannemelijk te maken.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 2 augustus 2017

Zaaknummer : 200.202.665/01

Rekestnummer rechtbank : AZ VERZ 16-46

Zaaknummer rechtbank : 4998131

[appellante] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,

hierna te noemen: de verzoekster,

advocaat mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,

tegen

1) [geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

hierna te noemen: de verweerster sub 1;

2) [geïntimeerde 2] ,

in persoon en in haar hoedanigheid van executeur,

wonende te [woonplaats 3] ,

hierna te noemen, de verweerster sub 2, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,

advocaat mr. M.C.M. Kossen te Haarlem,

3) [geïntimeerde 3] ,

wonende te [woonplaats 4] ,

hierna te noemen: de verweerder sub 3, tevens incidenteel verzoeker in hoger beroep,

advocaat mr. M.C.M. Kossen te Haarlem,

4) [geïntimeerde 4] ,

wonende te [woonplaats 5] ,

hierna te noemen: de verweerster sub 4,

advocaat: mr. M.J. Drost,

5) [geïntimeerde 5] ,

in persoon en in haar hoedanigheid van executeur,

wonende te [woonplaats 6]

hierna te noemen: de verweerster sub 5, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,

advocaat mr. M.C.M. Kossen,

hierna ook gezamenlijk te noemen: de verweerders.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Verzoekster is op 1 november 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 augustus 2016 van de rechtbank Rotterdam.

Verweerster sub 4 heeft op 3 januari 2017 een verweerschrift ingediend.

Verweerders sub 2, 3 en 5 hebben op 5 januari 2017 een afzonderlijk verweerschrift ingediend, tevens houdende incidenteel appel.

Verzoekster heeft op 16 februari 2017 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van verzoekster:

  • op 25 november 2016 een brief van 24 november 2016 met bijlage;

  • op 12 januari 2017 een V-formulier van 10 januari 2017 met bijlage;

van de zijde van verweerders sub 2, 3 en 5, tevens incidenteel verzoekers:

- op 1 mei 2017 een brief van 28 april 2017 met bijlagen.

De zaak is op 12 mei 2017 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

  • Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van haar dochter;

  • Verweerster sub 1;

  • Verweerders sub 2, 3 en 5, bijgestaan door hun advocaat en door mr. I.C. Blomsma, advocaat te Haarlem;

  • Verweerster sub 4, bijgestaan door haar advocaat.

Mr. Kossen en mr. Blomsma hebben ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking zijn de verzoeken van verzoekster afgewezen. Voorts is de verplichting van verweerders - vanwege het ontbreken van een verzorgingsbehoefte aan de kant van de verzoekster – tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik opgeheven. De proceskosten zijn gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt en de beschikking is, voor zover van toepassing, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Verzoekster heeft in eerste aanleg verzocht:

- verweerders te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de vestiging van een levenslang vruchtgebruik op de woning, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats 1] , zulks te realiseren binnen 30 dagen na betekening van de beschikking op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, daartoe hoofdelijk verbonden;

- verweerders te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de vestiging van een levenslang vruchtgebruik op alle andere goederen van de nalatenschap, zulks te realiseren binnen 30 dagen na betekening van de beschikking en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, daartoe hoofdelijk verbonden;

- verweerders te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het doen opstellen van een notariële beschrijving ex artikel 4:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) van de goederen waarop het vruchtgebruik komt te rusten, zulks te realiseren binnen 30 dagen na betekening van de beschikking en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, daartoe hoofdelijk verbonden;

- verzoekster de bevoegdheid te verlenen ex artikel 3:215 BW tot algehele vervreemding en vertering van de goederen waarop het vruchtgebruik komt te rusten;

- verweerders te veroordelen tot het feitelijk in bezit stellen van de verzoekster van alle goederen waarop het vruchtgebruik komt te rusten, zulks te realiseren binnen 30 dagen na betekening van de beschikking en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag, daartoe hoofdelijk verbonden;

- verweerders hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, de eventuele nakosten daaronder begrepen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1. In geschil is of verweerders jegens verzoekster verplicht zijn tot medewerking aan de vestiging van de rechten van vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 4:29 en 4:30 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

2. Verzoekster verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar verzoeken toe te wijzen en de verzoeken van verweerders af te wijzen, althans zodanig te beslissen als het hof vermeent te behoren.

3. Verweerster sub 4 verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4. Verweerders sub 2, 3 en 5 verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van verweerders toe te wijzen en verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar deze te ontzeggen, althans haar grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering van gronden, te bekrachtigen. Voorts verzoeken zij verzoekster te veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.

5. Verzoekster verzoekt verweerders sub 2, 3 en 5 niet-ontvankelijk te verklaren in hun incidenteel appel dan wel dat appel ongegrond te verklaren, althans zodanig te oordelen als het hof vermeent te behoren.

Procespartij

6. Volgens verweerders is de erfenis van de erflater onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair) aanvaard. Op grond van het bepaalde in artikel 4:149 lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW, eindigt de taak van een executeur wanneer de nalatenschap moet worden vereffend overeenkomstig de artikelen 4:202 e.v. BW. De nalatenschap wordt niet vereffend en de taak van de executeur eindigt niet, indien er een tot voldoening van de opeisbare schulden en legaten bevoegde executeur is en deze kan aantonen dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen (a contrario art.4:202 lid 1 letter a BW). De executeurs hebben, daarnaar bevraagd ter zitting van het hof, verklaard dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots voldoende zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen. Verzoekster heeft dat niet betwist.

Nu ook overigens niet is gebleken dat de goederen daarvoor onvoldoende zijn, betekent dit dat de hiervoor vermelde uitzondering van toepassing is op het bepaalde in artikel 4:149 lid 1 sub d BW. Uit het vorenstaande volgt dat thans de executeurs, met uitsluiting van ieder ander, bevoegd zijn de erfgenamen in en buiten rechte te vertegenwoordigen (art.4:145 lid 2 BW). Weliswaar heeft de advocaat van verzoekster nog aangevoerd dat de beneficiaire aanvaarding is gedaan na een zuivere aanvaarding, maar indien dat het geval zou zijn geweest – hetgeen verweerders betwisten - dan zouden nog steeds de executeurs bevoegd zijn om de erfgenamen in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Het is immers noch gesteld noch gebleken dat de taak van de executeurs is geëindigd op een van de (andere) gronden als bedoeld in artikel 4:149 lid 1 BW. Het hof gaat dan ook uit van twee executeurs wier taken niet zijn geëindigd. Dat betekent dat ter zake van de onderhavige aanspraken van verzoekster, die zijn gericht jegens de erfgenamen, alleen de executeurs als procespartij kunnen optreden. Het hof heeft het bovenstaande met verzoekster en verweerders besproken ter zitting en partijen hebben zich verenigd met de vorenstaande conclusie van het hof. Dit leidt ertoe dat het hof er van uit gaat dat het beroep uitsluitend is gericht tegen verweerders sub 2 en 5 en dat alleen hun verweer en incidenteel appel in aanmerking kan worden genomen. Het vorenstaande brengt voorts met zich dat het hof het verweerschrift van verweerster sub 4 buiten beschouwing laat en dat verweerder sub 3 niet-ontvankelijk is in het incidenteel appel. Het hof betrekt het incidenteel appel uiteraard wel in de beoordeling, nu het mede is ingesteld door de executeurs.

7. Verzoekster voert – kort samengevat - aan dat zij onder aanvoering van gronden gemotiveerd aannemelijk heeft gemaakt dat zij met inachtneming van de (niet limitatieve) opsomming van de elementen in artikel 4:33 lid 5 BW behoefte heeft aan het vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:30 BW. Wat het vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:29 BW betreft, heeft verzoekster – kort samengevat - aangevoerd dat zij de betwisting van haar verzorgingsbehoefte door de verweerders eveneens met inachtneming van artikel 4:33 lid 5 BW gemotiveerd heeft weersproken.

8. Verweerders (de executeurs) hebben de aanspraken van verzoekster op de meervermelde verzorgingsvruchtgebruiken gemotiveerd betwist met als grond het ontbreken van een verzorgingsbehoefte.

9. Het hof stelt voorop dat verzoekster die ten tijde van het overlijden van erflater tezamen met hem de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] bewoonde door haar onterving door erflater diens erfgenamen in beginsel kan verplichten mee te werken aan de vestiging van het recht van vruchtgebruik op die woning en de daarbij behorende inboedel. Van belang is voorts dat tot de nalatenschap van erflater slechts de onverdeelde helft van deze woning behoort. Verzoekster is eigenaar van de andere onverdeelde helft en verzoekster en erflater waren met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd. De verzorgingsbehoefte van verzoekster ter zake van het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:29 BW wordt verondersteld en het ligt op de weg van de erfgenamen – de kinderen van erflater uit zijn eerste huwelijk en ter zake vertegenwoordigd door de executeurs – om die in beginsel veronderstelde verzorgingsbehoefte gemotiveerd te betwisten (artikel 4:33 lid 2 letter a BW) .

Waar het het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:30 BW betreft, ligt het op de weg van verzoekster om haar verzorgingsbehoefte aannemelijk te maken.

10. Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster tijdig aanspraak heeft gemaakt op beide verzorgingsvruchtgebruiken.

Verzorgingsvruchtgebruik artikel 4:29 BW

11. Verzoekster heeft gewezen op haar leeftijd van 77 jaar en op het feit dat zij alleen woont. Daarmee is gegeven dat er voor haar geen mogelijkheden zijn haar inkomen te vermeerderen door arbeid en dat er geen huisgenoten zijn die kunnen bijdragen in de kosten van haar huishouding, waaronder eventueel huurtermijnen of verwervingskosten van een andere woning. Thans betaalt zij € 120,- per maand aan hypotheeklasten. De helft daarvan moet eigenlijk door de erfgenamen worden betaald, omdat erflater medeschuldenaar was van die hypotheekschuld. Zij is financieel volledig afhankelijk van haar pensioen, dat volgens haar netto € 1.288,77 per maand bedraagt. Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat zij, gezien haar bescheiden financiële middelen, niet in staat is passende vervangende woonruimte te vinden in de vrije huursector, niet is ingeschreven bij een woningbouwcorporatie en ook geen indicatie heeft voor een verzorgingstehuis. Evenmin heeft zij de middelen om een andere woonruimte te verwerven. Het is noch gesteld noch gebleken dat verzoekster een eigen vermogen heeft anders dan haar aandeel in de woning. Bovendien woont zij al 33 jaar in de woning en is zij ingebed in die sociale en kerkelijke omgeving en woont haar dochter in de nabije omgeving.

12. Het hof neemt als element voor de beoordeling van de verzorgingsbehoefte van verzoekster mee dat de woning voor de helft aan haar in mede-eigendom behoort. Het gaat in deze zaak thans dus niet om een woning die uitsluitend aan erflater toehoorde, dan wel aan diens nalatenschap. Het gaat om het vruchtgebruik op de onverdeelde helft van de woning behorende tot de nalatenschap van erflater. Vaststaat dat de woning nog onverdeeld is en desgevraagd heeft verzoekster ter zitting nog verklaard dat zij de verdeling nog 3 jaar zou willen uitstellen. Ook met dit vruchtgebruik wordt beoogd een vangnet te bieden in de vorm van een passende voorziening indien en voor zover de verzorging van verzoekster niet is gewaarborgd (Hoge Raad 8 juni 2006 HR:2007:BA2507). In het licht van het vorenstaande (rechtsoverwegingen 11 en 12) in onderlinge samenhang beschouwd rechtvaardigen de omstandigheden van het geval dat verzoekster behoefte heeft aan voortgezette bewoning van de deels aan haar in eigendom toebehorende woning en daarmee aan het recht van vruchtgebruik van de tot de nalatenschap van erflater behorende onverdeelde helft in die woning. Het hof zal de verweerders-executeurs verplichten tot medewerking aan de vestiging van het levenslang vruchtgebruik op de woning en de daarbij behorende inboedel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de erfgenamen als hoofdgerechtigden de kantonrechter in voorkomend geval kunnen verzoeken het vruchtgebruik te beëindigen (art.4:33 lid 1 BW). Anders dan verweerders kennelijk menen, worden nalatenschapscrediteuren beschermd door artikel 4:31 lid 1 BW en is het bestaan van die eventuele schuldeisers geen reden het vruchtgebruik niet te vestigen.

Verzorgingsvruchtgebruik artikel 4:30 BW

13. Verzoekster onderbouwt haar verzoek door te stellen dat zij een aanvullende behoefte heeft van € 548,00 netto per maand. Verzoekster is daarbij uitgegaan van de zogenaamde Hofnorm en niet van haar feitelijke behoefte. Artikel 4:30 BW is echter eveneens een vangnetbepaling en het had dan ook op de weg van verzoekster gelegen om in het licht van de gemotiveerde stellingen van verweerders aannemelijk te maken in hoeverre het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:30 BW een passende voorziening is om in de kosten van haar huidige leefpatroon – dat beperkter is dan haar oude leefpatroon met erflater – te voorzien. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verzoekster vanwege het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:29 BW geringe woonlasten zal hebben. De beslissing van de kantonrechter met betrekking tot het onderhavige verzorgingsvruchtgebruik zal worden bekrachtigd.

Uitbreiding bevoegdheden vruchtgebruiker

14. Verzoekster heeft niet, dan wel onvoldoende onderbouwd waarom haar verzorgingsbehoefte het nodig maakt dat haar op de voet van artikel 4:31 BW de bevoegdheid wordt verleend het vruchtgebruikvermogen – in dit geval de woning en de daarbij behorende inboedel - te vervreemden en te verteren.

Dwangsom

15. Voor het opleggen van een dwangsom ziet het hof geen aanleiding. Dat verzoek is ook niet nader onderbouwd.

Proceskosten

16. Gezien de familierelatie tussen partijen (aanverwantschap) zal het hof de proceskosten compenseren.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de beschikking van de kantonrechter van 11 augustus 2016 voor zover het het verzorgingsvruchtgebruik van artikel 4:29 BW betreft en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

veroordeelt de executeurs tot medewerking aan de vestiging van het recht van vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:29 BW op de tot de nalatenschap van erflater behorende onverdeelde helft van de eigendom van de woning staande en gelegen te [woonplaats 1] , [adres] , ten overstaan van een door verzoekster aan te wijzen notaris en op de door deze notaris te bepalen termijn;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;

compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het anders of meer verzochte van zowel verzoekster als van de executeurs (verweerders) af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A.E. Sutorius-van Hees en J. Zwagemaker, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2017.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733