Rechtbank Noord-Holland 21-07-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:6509

Datum publicatie01-08-2017
ZaaknummerC/15/251723 / FA RK 16-7049
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Toepasselijk recht en IPR bij kinderalimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Russisch recht van toepassing op verzoek van de vrouw tot vaststelling van partnerbijdrage. Geen sprake van gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in Nederland. De vrouw is immers maar korte perioden in Nederland geweest en is al kort na de huwelijkssluiting naar Rusland teruggekeerd. Dit impliceert dat Nederlandse recht niet nauwer met huwelijk is verbonden dan Russische recht en dat niet van het bepaalde in art. 3 van Haags Alimentatieprotocol afgeweken dient te worden. 

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd

locatie Alkmaar

zaak-/rekestnr.: C/15/251723 / FA RK 16-7049

beschikking van 21 juni 2017 betreffende scheiding van tafel en bed / echtscheiding

in de zaak van:

[de vrouw] ,

zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in Nederland, feitelijk verblijvende in Rusland,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M. Oparyk, kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E.M. Diesfeldt, kantoorhoudende te Alkmaar.

1Procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de beschikking van 26 april 2017;

- de brief van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 10 mei 2017;

- de akte uitlating van de advocaat van de man, ingekomen op 23 mei 2017.

1.2

Er heeft geen nadere behandeling van de zaak plaatsgevonden.

2Feiten en omstandigheden

2.1

In voormelde beschikking van 26 april 2017 heeft de rechtbank:

- de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, op [huwelijksdatum] in [plaats] met elkaar gehuwd;

- de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek dat zij bevoegd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning;

- de zaak met betrekking tot de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (verder: partnerbijdrage) pro forma aangehouden tot 24 mei 2017, in afwachting van uitlating door de vrouw uiterlijk op 10 mei 2017 en vervolgens een reactie daarop van de man, een en ander zoals is weergegeven onder 2.4.4. van die beschikking.

3Beoordeling

3.1

De rechtbank neemt hier over hetgeen is opgenomen in de beschikking van 26 april 2017.

3.2

De rechtbank dient nog een beslissing te geven op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage ten laste van de man. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.

3.3

De vrouw heeft zich als volgt uitgelaten. Primair verzet zij zich tegen toepassing van artikel 3 van het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 23 november 2007 (verder: Haags Alimentatieprotocol), omdat partijen ervan zijn uitgegaan dat Nederlands recht van toepassing is en omdat de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen in Nederland was. De vrouw verzoekt daarom Nederlands recht toe te passen op haar verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage. Ingevolge artikel 5 van het Haags Alimentatieprotocol stelt de vrouw dat door onder meer de volgende omstandigheden Nederlands recht van toepassing is:

- het recht van Nederland is nauwer verbonden met het huwelijk van partijen dan het recht van Rusland;

- het huwelijk van partijen is in Nederland voltrokken;

- partijen hebben in Nederland samengewoond;

- de vrouw had zich in Nederland gevestigd en partijen hadden de intentie om in Nederland te blijven wonen;

- de echtelijke woning van partijen bevindt zich in Nederland;

- de vrouw verbleef voorafgaand aan het huwelijk regelmatig en langdurig bij de man in Nederland;

- de echtscheiding is in Nederland uitgesproken.

Subsidiair stelt de vrouw het volgende. In het geval de rechtbank bepaalt dat Russisch recht van toepassing is, stelt de vrouw zich, onder verwijzing naar artikel 80 en verder van het Wetboek inzake familierecht van de Russische Federatie, op het standpunt dat zij het recht heeft om aanspraak te maken op de door haar verzochte partnerbijdrage. Voor wat betreft de behoefte en de draagkracht blijft de vrouw bij haar stelling zoals uiteengezet in de stukken en haar pleitnotitie.

3.4

De man heeft gereageerd op het standpunt van de vrouw onder aanvoering van het volgende. Het feit dat partijen ervan zijn uitgegaan dat Nederlands recht van toepassing is, is geen erkenning van toepasselijk Nederlands recht. Er is geen uitdrukkelijke keuze gemaakt voor Nederlands recht en de man heeft daar ook totaal geen belang bij. De hoofdregel is dat het recht van de gewone verblijfplaats van de vrouw van toepassing is. De vrouw woont in Rusland, dus is Russisch recht toepasselijk. De vrouw heeft nimmer langdurig in Nederland gewoond. Zij heeft slechts een aantal dagen in Nederland verbleven, zijnde 1x vier dagen van 22 november 2014 tot en met 26 november 2014, 1x twee dagen van 22 april 2015 tot en met 24 april 2015 in verband met ondertrouw, 1x drie dagen van 18 mei 2015 tot en met 21 mei 2015 in verband met voltrekking van het huwelijk, en 1x vijf weken van 22 juli 2015 tot en met 26 augustus 2015 in verband met een studie Nederlands. Daarnaast heeft zij 1x drie maanden van 21 april 2016 tot en met 21 juli 2016 bij de man verbleven, maar daarna is zij vrijwillig teruggekeerd naar Rusland. Zij woont in Rusland en heeft daar ook tijdens het huwelijk gewoond. In het Russische recht wordt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een partnerbijdrage toegekend. Die uitzonderingssituatie is echter niet van toepassing op de vrouw.

3.5

Artikel 3, eerste lid, van het Haags Alimentatieprotocol luidt: Tenzij in dit protocol anders is bepaald, worden onderhoudsverplichtingen beheerst door het recht van de staat waar de schuldeiser zijn gewone verblijfplaats heeft. Het tweede lid van gemeld artikel luidt: In het geval van verandering van de gewone verblijfplaats van de schuldeiser, wordt het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats van toepassing vanaf het tijdstip waarop de verandering is ingetreden.

3.6

Artikel 5 van het Haags Alimentatieprotocol luidt: In het geval van een onderhoudsverplichting tussen echtgenoten, ex-echtgenoten of partijen van wie het huwelijk nietig is verklaard, is artikel 3 niet van toepassing indien een van de partijen zich daartegen verzet en het recht van een andere staat, in het bijzonder de staat van de laatste gemeenschappelijke gewone verblijfplaats, nauwer met het huwelijk is verbonden. In dat geval is het recht van die andere staat van toepassing.

3.7

De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de vrouw op het bepaalde in artikel 5 van het Haags Alimentatieprotocol dient te worden verworpen. Gelijk de man hierboven onder 3.4 heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de gronden die de vrouw aanvoert, mede gezien de duur van het verblijf van de vrouw in Nederland, niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een gemeenschappelijke gewone verblijfplaats in Nederland. De vrouw is immers maar korte perioden in Nederland geweest en is al kort na de huwelijkssluiting naar Rusland teruggekeerd. Dit impliceert dat het Nederlandse recht niet nauwer met het huwelijk is verbonden dan het Russische recht en dat niet van het bepaalde in artikel 3 van het Haags Alimentatieprotocol afgeweken dient te worden.

3.8

Nu de rechtbank het primaire standpunt van de vrouw verwerpt, komt het subsidiaire standpunt voor bespreking in aanmerking. De rechtbank zal ook dit standpunt van de vrouw passeren. Artikel 80 van het Wetboek inzake familierecht van de Russische Federatie waarop de vrouw zich beroept, betreft immers onderhoudsverplichtingen van ouders jegens hun minderjarige kinderen. Hoewel de vrouw een minderjarige zoon heeft uit een eerdere relatie, is in de onderhavige zaak geen sprake van (een) minderjarig(e) kind(eren) van partijen.

3.9

Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel blijft, zoals reeds is overwogen in de beschikking van 26 april 2017 onder punt 2.4.3., dat Russisch recht van toepassing is op het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage. Met inachtneming hiervan, alsmede hetgeen is overwogen in voormelde beschikking onder punt 2.4.4., is de rechtbank van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat sprake is van één van de in artikel 90 van het Familiewetboek van de Russische Federatie genoemde situaties op grond waarvan de vrouw een onderhoudsbijdrage kan verzoeken ten laste van haar ex-echtgenoot. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage zal worden afgewezen.

4Beslissing

De rechtbank:

4.1

wijst het verzoek van de vrouw af.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2017.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733