Rechtbank Oost-Brabant 29-06-2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3640

Datum publicatie06-07-2017
Zaaknummer5637459 / 17-343
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsEindhoven
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Minderjarigen en vermogensrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Dochter en moeder vorderen van vader het aan hem uitkeerde bedrag van de kinderspaarpolis. Rb: vast staat dat bedoeling van partijen was dat spaartegoed bestemd zou zijn voor de studiekosten van beide kinderen van partijen en dat de vader de helft van het uitgekeerde bedrag steeds heeft aangesproken voor studiekosten van de dochter. Rb: van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van het echtscheidingsconvenant of onrechtmatige daad van vader is dus geen sprake.

Volledige uitspraak


RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht

Zittingsplaats Eindhoven

Zaaknummer : 5637459

Rolnummer : 17-343

Uitspraak : 29 juni 2017

in de zaak van:

1) [dochter] ,

2) [moeder] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

eiseressen,

gemachtigde: mr. M.H.A.J. Slaats,

t e g e n

[vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde,

gemachtigde: mr. L.G.A.A. de Hondt-Buijs.

Eiseressen zullen hierna ieder afzonderlijk worden aangeduid als “dochter” respectievelijk “moeder” en zij zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als “ [eiseressen] ”. Gedaagde zal hierna worden aangeduid als “vader”.

1Het (verdere) verloop van het geding

1.1.

Dit blijkt uit het volgende:

a. het tussenvonnis van 26 januari 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;

b. de comparitie na antwoord d.d. 31 mei 2017, ten behoeve waarvan [eiseressen] een akte houdende vermindering van eis en vader een akte overlegging producties in het geding hebben/heeft gebracht, welke stukken zowel aan de rechtbank als aan de wederpartij zijn toegezonden.

1.2.

Tot slot is wederom vonnis bepaald.

2De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende

weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast.

2.1.

Vader en moeder zijn op 31 mei 1991 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren:

- dochter, geboren op 15 november 1995;

- [T.] (hierna te noemen: zoon), geboren op 7 april 1998.

2.2.

Op 5 november 1997 heeft vader als verzekeringnemer en begunstigde bij Aegon een kinderspaarpolis (een “AEGON KinderSpaarBeurs” onder certificaatnummer [nummer] ) afgesloten. Deze polis is afgesloten op het leven van dochter en had als einddatum 5 november 2012 (productie 2 van [eiseressen] ).

2.3.

Het huwelijk tussen vader en moeder is op 1 oktober 2004 door echtscheiding ontbonden. In artikel 3.3 van het echtscheidingsconvenant van 29 augustus 2004 staat ten aanzien van de kinderspaarpolis het volgende vermeld (productie 1 van [eiseressen] ):

“Ten aanzien van de kinderspaarpolis komen partijen overeen dat de man die premie, voor zover zulks in zijn mogelijkheden ligt, zal continueren. Partijen zullen regelen dat zij, bij leven, enkel gezamenlijk over die rechten en aanspraken kunnen beschikken.”

2.4.

In tegenstelling tot hetgeen vader en moeder blijkens de hiervoor geciteerde bepaling zijn overeengekomen, hebben zij niet geregeld dat zij enkel gezamenlijk over de rechten en aanspraken van de aan de kinderspaarpolis verbonden rechten en aanspraken konden beschikken.

2.5.

Vader is de aan de kinderspaarpolis verbonden premie tot aan de einddatum blijven betalen.

2.6.

Op de einddatum van de kinderspaarpolis (5 november 2012) bedroeg het spaartegoed € 7.465,76 (productie 3 van [eiseressen] ). Dit bedrag heeft Aegon aan vader uitgekeerd.

2.7.

Dochter is op 15 november 2013 meerderjarig geworden.

2.8.

Vader en moeder communiceren al geruime tijd niet met elkaar en hebben ook niet met elkaar overlegd dan wel gesproken over de door Aegon gedane uitkering.

3Het geschil

3.1.

[eiseressen] vorderen na genoemde vermindering van eis (kort gezegd):

primair:

vader te veroordelen om aan dochter te betalen een bedrag van € 4.226,74, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 15 november 2013, althans met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;

subsidiair:

vader te veroordelen om aan moeder te betalen een bedrag van € 4.226,74, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 15 november 2013, althans met ingang van de dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening, een en ander met veroordeling van vader in de kosten van deze procedure.

3.2.

[eiseressen] leggen daaraan, kort en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.

primair:

Dochter heeft een rechtstreekse aanspraak jegens vader op betaling van het in de kinderspaarpolis bij Aegon gespaarde bedrag ten bedrage van € 7.465,76 op basis van de tussen haar ouders daarover gemaakte afspraken in artikel 3.3 van het echtscheidingsconvenant. Dochter beroept zich daarbij op het bepaalde in artikel 6:253 lid 1 BW. Van genoemd bedrag heeft vader reeds in totaal € 3.239,02 (€ 2.108,02 + € 1.131,--) voldaan, zodat resteert een vordering van € 4.226,74.

subsidiair:

Voor zover de vordering van dochter niet geheel zal worden toegewezen, maakt moeder aanspraak op eerder genoemd bedrag van € 4.226,74 op grond van artikel 3.3 van het echtscheidingsconvenant. Vader is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van deze bepaling. Subsidiair en meer subsidiair is aan de zijde van vader sprake van onrechtmatig handelen respectievelijk ongerechtvaardigde verrijking.

3.3.

Vader voert verweer.

3.4.

Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd zal, voor zover van belang, onder de beoordeling worden ingegaan.

4De beoordeling

Primaire vordering van dochter

4.1.

Artikel 6:253 lid 1 BW bepaalt dat een overeenkomst voor een derde het recht schept een prestatie van een der partijen te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt. Door dochter zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat haar ouders bij het maken van de afspraken over het openen van de kinderspaarpolis, bij het maken van de in het echtscheidingsconvenant neergelegde afspraken dan wel op enig ander moment hebben beoogd een dergelijk derdenbeding overeen te komen, meer in het bijzonder: dat haar ouders hebben beoogd dochter ook een zelfstandig vorderingsrecht hiervoor te verlenen. Dat de kinderspaarpolis (mede) ten behoeve van dochter en op haar leven is afgesloten, is hiertoe onvoldoende. Vader was immers verzekeringnemer en begunstigde. Van een derdenbeding waarop dochter zich kan beroepen, is dan ook geen sprake (Gerechtshof 's-Hertogenbosch 17 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:113).

4.2.

De vordering van dochter zal reeds hierom worden afgewezen.

Subsidiaire vordering van moeder

4.3.

Vast staat dat zoon sinds enkele jaren bij vader woont. Vader betaalt alle kosten van zoon. Moeder draagt hierin niet bij. Dochter, die inmiddels 21 jaar is, woont bij moeder. Vader heeft altijd alimentatie voor dochter betaald.

4.4.

Tussen partijen staat vast dat de kinderspaarpolis is afgesloten met het oog op de studiekosten. Moeder is van mening dat het spaartegoed alleen bestemd is voor de studiekosten van dochter, terwijl vader zich op het standpunt stelt dat het spaartegoed bestemd is voor de studiekosten van dochter én zoon. Volgens hem dient het uitgekeerde spaartegoed voor de helft te worden aangewend ten behoeve van dochter en voor de helft ten behoeve van zoon.

4.5.

De kantonrechter is van oordeel dat als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende betwist, is komen vast te staan dat de bedoeling van partijen bij het afsluiten van de kinderspaarpolis is geweest om het uiteindelijke spaartegoed aan te wenden voor de studiekosten van beide kinderen. Daarbij spelen de volgende omstandigheden een rol.

1) De kinderspaarpolis is afgesloten toen dochter 2 jaar was en moeder al ongeveer vier maanden zwanger was van zoon. Omdat zoon nog niet was geboren, kon op zijn leven geen polis worden afgesloten. De polis is afgesloten op het leven van dochter.

2) Verzekeringnemer en begunstigde is vader.

3) Toen de kinderspaarpolis werd afgesloten, waren vader en moeder nog gehuwd en hadden zij geen echtscheidingsproblemen. Onder deze en de hierna onder 4 vermelde omstandigheden is het voldoende aannemelijk dat - nu door vader en moeder niet expliciet anders is overeengekomen - het spaarproduct ten behoeve van beide kinderen is afgesloten.

4) Nadat zoon is geboren, is geen ander spaarproduct ten behoeve van hem en/of dochter afgesloten.

5) In artikel 3.3 van het echtscheidingsconvenant wordt gesproken over “kinderspaarpolis”. Uit deze bepaling volgt niet dat een spaartegoed alleen ten behoeve van dochter zal/moet worden aangewend.

De kantonrechter volgt vader in zijn standpunt dat de door Aegon gedane uitkering in november 2012 ten bedrage van € 7.465,76 voor de helft, zijnde € 3.732,88, dient te worden gebruikt voor de studiekosten van dochter en voor de andere helft voor de studiekosten van zoon.

4.6.

In het licht van het voorgaande is onvoldoende komen vast te staan dat vader toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 3.3 van het echtscheidingsconvenant ten aanzien van de kinderspaarpolis. Anders dan moeder meent, is de kantonrechter van oordeel dat vader zich het door Aegon uitgekeerde spaartegoed niet in strijd met genoemde bepaling heeft toegeëigend. Bij dit oordeel weegt met name het volgende mee.

    Ter zitting is komen vast te staan dat vader en moeder geen gevolg hebben gegeven aan de afspraak dat zij zouden regelen dat zij enkel gezamenlijk over de rechten en aanspraken van de aan de kinderspaarpolis verbonden rechten en aanspraken konden beschikken.

    De kinderspaarpolis is op de einddatum uitgekeerd aan vader, die zowel de verzekeringnemer als begunstigde is én degene die alle premies heeft voldaan.

    Vader heeft het spaartegoed ten behoeve van dochter ad € 3.732,88, overeenkomstig de bedoeling van vader en moeder, steeds aangesproken voor de studiekosten van dochter. Uit het door vader als productie 1 overgelegde overzicht volgt dat hij reeds € 3.611,02 heeft aangewend voor de studiekosten van dochter. Moeder heeft dit overzicht niet weersproken. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat vader laatstgenoemd bedrag heeft aangewend voor de studiekosten van dochter. Dit betekent dat van het totale spaartegoed nog een bedrag van € 121,86 (€ 3.732,88 minus € 3.611,02) aan de studiekosten van dochter moet worden besteed. De kantonrechter gaat ervan uit dat vader dit zal doen. De kantonrechter gaat er eveneens van uit dat vader voor het spaartegoed ten behoeve van zoon nog verantwoording zal afleggen aan moeder zoals hij dat ook ten aanzien van dochter heeft gedaan in de vorm van het door hem als productie 1 overgelegde overzicht.

4.7.

Hoewel vader hoogstens kan zijn tekortgeschoten in het communiceren met moeder, is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van het echtscheidingsconvenant dus geen sprake. Op dezelfde gronden is evenmin sprake van een onrechtmatige daad aan de zijde van vader. Vader heeft het spaartegoed immers overeenkomstig de bedoeling van vader en moeder besteed. Aangezien moeder noch dochter is verarmd, is ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking.

4.8.

De conclusie is dat de vorderingen van moeder zullen worden afgewezen.

Proceskosten

4.9.

Gelet op de familierelatie die tussen partijen heeft bestaan dan wel nog bestaat, zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren.

5De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

wijst de vorderingen af;

5.2.

compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2017.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733