Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23-02-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1553

Datum publicatie09-06-2017
Zaaknummer200.196.488
ProcedureHoger beroep
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR meerderjarigenbescherming
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek onderbewindstelling. Moeder staat ingeschreven in Nederland, maar woont sinds enkele jaren in Marokko. Hof zoekt aansluiting bij door Nederland ondertekend maar nog niet geratificeerd Haags Volwassenenbeschermingsverdrag. Op grond daarvan onbevoegdverklaring voor zover het verzoek ziet op de onderbewindstelling van de in Marokko gelegen vermogensbestanddelen van moeder. Wel onderbewindstelling van haar goederen in Nederland.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.196.488

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 4798920)

beschikking van 23 februari 2017

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: [verzoeker] ,

advocaat: mr. I.J. Penning te Utrecht.

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

[belanghebbende 1] ,

verblijvende te [plaats] (Marokko),

verder te noemen: de moeder,

[belanghebbende 2] ,wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: [belanghebbende 2] ,

[belanghebbende 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: [belanghebbende 3] ,

[belanghebbende 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: [belanghebbende 4] ,

[belanghebbende 5] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: [belanghebbende 5] ,

[belanghebbende 6] ,

wonende te [woonplaats] (België),

verder te noemen: [belanghebbende 6] ,

[belanghebbende 7] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: [belanghebbende 7] ,

[belanghebbende 8] ,

wonende te [woonplaats] (Marokko),

verder te noemen: [belanghebbende 8] ,

en

[verweerster] , handelend onder de naam [X] Bewindvoering,

kantoor houdende te Hilversum,

verder te noemen: [bewindvoerder] ,

advocaat: mr. H.G. Wubbeling te Hilversum.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 2 mei 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 juli 2016;

- het verweerschrift van [bewindvoerder] ;

- een journaalbericht van mr. Penning van 5 januari 2017 met één productie.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2017 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. [bewindvoerder] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van een collega bewindvoerder, […] . Voorts zijn verschenen [belanghebbende 2] , [belanghebbende 4] , [belanghebbende 5] en [belanghebbende 7] . De moeder is niet gehoord omdat uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling in hoger beroep is verklaard voldoende is gebleken dat zij niet in staat is haar mening kenbaar te maken.

2.3

Ter mondelinge behandeling heeft [belanghebbende 4] , met instemming van alle aanwezigen, een korte schriftelijke notitie overgelegd. [verzoeker] heeft ter mondelinge behandeling, met instemming van alle aanwezigen, een door hem ondertekend formulier ‘Bereidverklaring bewindvoerder’ overgelegd.

3Vaststaande feiten en omvang van het geschil

3.1

De moeder is geboren in het jaar 1929. [verzoeker] en de overige belanghebbenden [belanghebbenden 2 t/m 8] zijn haar kinderen.

3.2

De moeder heeft uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit. Zij staat in de Basisregistratie Personen ingeschreven op het adres [adres] , maar verblijft al enkele jaren onafgebroken in Marokko.

3.3

De moeder is de weduwe van [A.] . Laatstgenoemde is op 22 september 1993 in Marokko overleden, alwaar hij toen ook zijn gewone verblijfplaats had. Zijn nalatenschap is tot op heden niet verdeeld. Tot de nalatenschap behoren in Marokko gelegen vermogensbestanddelen, te weten een huis, twee percelen grond en een winkel. Deze vermogensbestanddelen vertegenwoordigen volgens de verklaringen van de kinderen tijdens de mondelinge behandeling in totaal een waarde van ongeveer/minimaal € 500.000,-.

3.4

De moeder ontvangt op een Nederlandse bankrekening een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank.

3.5

Bij het inleidend verzoek hebben [belanghebbende 3] en [belanghebbende 2] de kantonrechter verzocht alle goederen die aan de moeder (zullen) toebehoren onder bewind te stellen op de grond dat zij wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Zij hebben verzocht dat zij tot bewindvoerders worden benoemd. [verzoeker] heeft zich in de procedure in eerste aanleg verzet tegen toewijzing van het verzoek tot onderbewindstelling.

3.6

Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die aan de moeder toebehoren of zullen toebehoren onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand. De kantonrechter heeft [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.

3.7

In geschil is de onderbewindstelling van de goederen van de moeder en de benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder. [verzoeker] heeft in zijn beroepschrift het hof verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog af te wijzen dan wel toe te wijzen met benoeming van hemzelf tot bewindvoerder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht toekomt.

3.8

[bewindvoerder] heeft verweer gevoerd. Zij heeft in haar verweerschrift het hof verzocht [verzoeker] in zijn verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dit verzoek als ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Zij heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.

4De beoordeling in hoger beroep

Rechtsmacht

4.1

Gelet op het internationale karakter van de zaak dient allereerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld.

4.2

Ingevolge artikel 3, aanhef en onder a, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter in verzoekschriftzaken rechtsmacht indien de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, één van hen, dan wel één van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. In de onderhavige zaak komt volgens deze bepaling de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, reeds omdat [belanghebbende 3] en [belanghebbende 2] , de verzoekers in eerste aanleg, hier te lande wonen. Naar het oordeel van het hof kleven in deze zaak evenwel bezwaren aan het zonder meer aannemen van rechtsmacht.

4.3

In dit kader overweegt het hof allereerst dat de moeder haar gewone verblijfplaats in Marokko heeft. Ter mondelinge behandeling is namelijk gebleken dat zij inmiddels al enkele jaren onafgebroken in Marokko verblijft, dat zij voordien reeds lange tijd hoofdzakelijk in Marokko verbleef, dat zij wordt verzorgd door de aldaar eveneens woonachtige dochter [belanghebbende 8] en dat het er niet naar uitziet dat zij nog naar Nederland zal terugkeren. Het feit dat de moeder in de Basisregistratie Personen nog steeds staat ingeschreven op het adres [adres] doet niet af aan het oordeel dat haar gewone verblijfplaats in Marokko ligt. Voorts overweegt het hof dat [verzoeker] ter mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken heeft verklaard dat de moeder erfgenaam is in de in Marokko opengevallen nalatenschap van haar overleden echtgenoot. Naar [verzoeker] heeft verklaard, zijn de moeder en de kinderen de erfgenamen in deze nalatenschap.

4.4

Nu de gewone verblijfplaats van de moeder in Marokko is gelegen en zij voorts mede-erfgenaam is in een nalatenschap die in Marokko gelegen onroerende zaken omvat, is naar het oordeel van het hof een onverkorte toepassing van artikel 3, aanhef en sub a, Rv in de onderhavige zaak onwenselijk. In kwesties van volwassenenbescherming gaat het in de eerste plaats om de belangen van de te beschermen volwassene en niet om die van de verzoekende familieleden en/of andere belanghebbenden. Niet verwonderlijk is dan ook dat in het Haags Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen van 13 januari 2000 (Tractatenblad 2000, nr. 10) als hoofdregel is verankerd dat de gerechtelijke of administratieve autoriteiten van het land waar de betrokken volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd zijn tot het nemen van maatregelen die strekken tot de bescherming van diens persoon of vermogen. Deze autoriteiten worden geacht het best in staat te zijn om in het belang van de betrokken volwassene beschermingsmaatregelen te nemen. Daarnaast kent artikel 9 van dit verdrag evenwel (ook) bevoegdheid toe aan de autoriteiten van het land waar vermogen van de betrokken volwassene is gelegen om ten aanzien van dat vermogen beschermende maatregelen te nemen voor zover deze maatregelen verenigbaar zijn met, kort gezegd, eerdere door de autoriteiten van het land van de gewone verblijfplaats van de betrokkene getroffen maatregelen.

4.5

Het hof zoekt aansluiting bij de internationale rechtsontwikkeling zoals vastgelegd in voornoemd Haags Volwassenenbeschermingsverdrag. Nederland heeft dit verdrag ondertekend. Dit verdrag is door Nederland nog niet geratificeerd, maar het verdrag is inmiddels wel door diverse andere Europese landen geratificeerd. Aanhakend bij de uitgangspunten van dit verdrag komt het hof tot het oordeel dat een onbevoegdverklaring op haar plaats is voor zover het inleidend verzoek ziet op de onderbewindstelling van de in Marokko gelegen vermogensbestanddelen van de moeder. Daarbij laat het hof ook meewegen dat de in Marokko gelegen onroerende zaken waarin de moeder als mede-erfgenaam gerechtigd is nog niet zijn verdeeld, terwijl het onzeker is of een Nederlandse beschermingsmaatregel in Marokko wel rechtsgevolg toekomt en aldaar kan worden geëffectueerd, temeer nu de moeder haar gewone verblijfplaats in Marokko heeft en (uitsluitend) de Marokkaanse nationaliteit bezit. Voor zover het inleidende verzoek ziet op in Nederland gelegen vermogen van de moeder zoals tegoeden op Nederlandse bankrekeningen, acht het hof geen reden aanwezig om de bevoegdheidsregeling van artikel 3, aanhef en sub a, Rv buiten toepassing te laten. De moeder ontvangt op een Nederlandse bankrekening de maandelijkse AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank, welk – hier te lande gelegen – vermogen bescherming behoeft en kan krijgen. Tussen de in Nederland wonende kinderen is onenigheid ontstaan over de inning (en besteding) van die gelden, reden waarom op advies van de afdeling Handhaving van de Sociale Verzekeringsbank de betaling van de AOW-uitkering tijdelijk gestopt is. Een door de Nederlandse rechter benoemde bewindvoerder kan deze gelden in het belang van de moeder beheren. Gesteld noch gebleken is dat in Marokko reeds een beschermingsmaatregel ten aanzien van het vermogen van de moeder is uitgesproken, zodat van onverenigbaarheid van maatregelen geen sprake kan zijn.

Inhoudelijke beoordeling van het verzoek

4.6

Aansluiting zoekend bij artikel 13 lid 1 Haags Volwassenenbeschermingsverdrag acht het hof het Nederlandse recht toepasselijk, zijnde het eigen recht van het bevoegde forum.

4.7

Op grond van artikel 1:431 lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van

a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel

b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,

tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.

4.8

In hoger beroep is geen grief gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de moeder als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Ook tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep bestond consensus over het feit dat de moeder vanwege haar toestand niet in staat is tot behartiging van haar vermogensrechtelijke belangen. De overgelegde stukken ondersteunen dit beeld. Op grond van het voorgaande acht het hof een onderbewindstelling van het in Nederland gelegen vermogen van de moeder noodzakelijk. Het hof verwerpt de stelling van [verzoeker] dat de onderbewindstelling ten onrechte is uitgesproken omdat hij in 1993, na het overlijden van zijn vader, door de moeder is gemachtigd om haar financiële zaken te regelen zodat (zo begrijpt het hof:) een onderbewindstelling niet nodig is. Nog daargelaten dat de authenticiteit van de door hem overgelegde volmacht door [bewindvoerder] is bestreden, komt aan die volmacht geen doorslaggevende betekenis toe omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat de moeder de volmacht heeft verstrekt met de uitdrukkelijke of impliciete bedoeling dat deze onbeperkt zou moeten blijven gelden, ook in het geval zijzelf niet meer in staat zou zijn haar vermogensrechtelijke belangen te overzien, terwijl binnen de kring van haar eigen kinderen onenigheid is ontstaan over de wijze waarop van de volmacht gebruik moet worden gemaakt.

4.9

Het hof verwerpt ook het bezwaar van [verzoeker] tegen de benoeming van een derde tot bewindvoerder. Zijn (subsidiaire) verzoek tot benoeming van hemzelf tot bewindvoerder wordt afgewezen. Aangezien de kinderen elkaar over en weer niet vertrouwen waar het gaat om het beheer van de gelden van de moeder en zij een strijd voeren over de vraag wie van hen bewindvoerder zou moeten zijn, acht het hof het geraden een neutrale, professionele instantie te belasten met de bewindvoering. De beslissing van de kantonrechter om [bewindvoerder] tot bewindvoerder te benoemen zal dan ook worden bekrachtigd, nu niet is gebleken van enig bezwaar tegen haar functioneren.

4.10

Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 2 mei 2016 voor zover het betreft de onderbewindstelling van het in Marokko gelegen vermogen van de moeder, en in zoverre opnieuw beschikkende:

verklaart de Nederlandse rechter internationaal onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van [belanghebbende 3] en [belanghebbende 2] voor zover dit verzoek strekt tot onderbewindstelling van het in Marokko gelegen vermogen van de moeder;

bekrachtigt voormelde beschikking voor het overige;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, P.M.M. Mostermans en E.H. Schulten, bijgestaan door de griffier, en is op 23 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733